200410450/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen c.a.,
verweerder.
Bij besluit van 7 september 2004, kenmerk N38-2003, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een vleesgroothandel op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 11 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 20 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2004, en appellant sub 2 bij brief van 20 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door J.M.M. Verheijen en A. Middendorp, gemachtigden, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. H.G.E. Bartels en [gemachtigden].
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellanten sub 1 en 2 hebben betoogd dat niet kan worden voldaan aan de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau gedurende de avond- en nachtperiode.
2.2.1. Ingevolge voorschrift 5.3.3, voorzover hier van belang, mag het maximale geluidniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van woningen van derden niet meer bedragen dan 65 en 60 dB(A) gedurende respectievelijk de avond- en nachtperiode.
2.2.2. Blijkens de stukken, waaronder het akoestisch onderzoek van adviesbureau Sonus van 11 maart 2004, alsmede het verhandelde ter zitting, veroorzaken zeven vrachtwagenbewegingen op het terrein van de inrichting overschrijdingen van de in voorschrift 5.3.3 gestelde geluidgrenswaarden gedurende de avond- en nachtperiode. Deze overschrijdingen van de geluidgrenswaarden kunnen niet worden voorkomen door het treffen van bronmaatregelen of het wijzigen van de rijroutes. Nu zeven vrachtwagenbewegingen gedurende de avond- en nachtperiode zijn aangevraagd, en anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld niet zijn uitgezonderd van de in voorschrift 5.3.3 gestelde geluidgrenswaarden gedurende de avond- en nachtperiode, heeft het aan de vergunning verbonden voorschrift 5.3.3 tot gevolg dat de blijkens de aanvraag beoogde bedrijfsvoering (deels) onmogelijk is, zodat het opnemen van dit voorschrift neerkomt op een (gedeeltelijke) weigering van de gevraagde vergunning. Dit verdraagt zich niet met het stelsel van de Wet milieubeheer. Dat, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het maximale geluidniveau die gelden binnen de woningen van derden maakt het vorenstaande niet anders, aangezien de in voorschrift 5.3.3 gestelde geluidgrenswaarden gelden ter plaatse van en niet binnen de woningen van derden.
2.3. De beroepen zijn gegrond. Nu het aspect geluid bepalend is voor de beantwoording van de vraag of vergunning kan worden verleend, dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd. In verband hiermee behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nuenen c.a. van 7 september 2004, kenmerk N38-2003;
III. gelast dat de gemeente Nuenen c.a. aan appellant sub 1 het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt en aan appellant sub 2 het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005