ECLI:NL:RVS:2005:AT9646

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504355/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving geluidshinder door inrichting

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 juli 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, dat op 10 mei 2005 een handhavingsverzoek van verzoeker met betrekking tot de opslag van kalk en aanverwante activiteiten gedeeltelijk had toegewezen en gedeeltelijk had afgewezen. Verzoeker vorderde een voorlopige voorziening omdat hij stelde dat er al lange tijd niet adequaat werd opgetreden tegen de geluidhinder die door de inrichting werd veroorzaakt.

De Voorzitter heeft het verzoek op 1 juli 2005 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde ir. A.K.M. van Hoof. Verweerder was vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, en er was ook een belanghebbende aanwezig, bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te Den Bosch. De Voorzitter heeft overwogen dat er door verweerder handhavend wordt opgetreden tegen de geluidhinder, aangezien er lasten onder dwangsom zijn opgelegd aan de inrichting. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze lasten niet effectief zouden zijn.

De Voorzitter concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij het verzoek om een voorlopige voorziening, en wijst het verzoek af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 juli 2005.

Uitspraak

200504355/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder het handhavingsverzoek van verzoeker van 7 februari 2005 met betrekking tot de opslag van kalk en aanverwante activiteiten op het terrein van de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2005, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde,
en verweerder, vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [belanghebbende] als partij gehoord, bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te Den Bosch.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Het spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is volgens verzoeker gelegen in de omstandigheid dat reeds lange tijd niet adequaat handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder.
2.3.    De Voorzitter stelt vast dat door verweerder handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder, nu bij besluit van 2 mei 2005 [belanghebbende] een aantal lasten onder dwangsom is opgelegd terzake van de overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden. Deze lasten onder dwangsom ondervangen ook de eventuele geluidhinder ten gevolge van de activiteiten in verband met de opslag van kalk op het terrein van de inrichting. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende lasten onder dwangsom niet effectief zouden zijn. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat in geen geval zou kunnen worden voldaan aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden ter plaatse van de woning van verzoeker.
Gezien het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.4.    Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
312-399.