ECLI:NL:RVS:2005:AT9647

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504357/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving geluidhinder op terrein van inrichting

Op 2 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende een besluit genomen waarbij eerdere besluiten van 1 juni 2004 en 16 december 2003 zijn ingetrokken. Dit besluit betreft een handhavingsverzoek van de verzoeker, dat gedeeltelijk is toegewezen en gedeeltelijk is afgewezen. De verzoeker heeft op 18 mei 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 1 juli 2005 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en de verweerder vertegenwoordigd was door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente. Ook is [belanghebbende] als partij gehoord, bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te Den Bosch. De Voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft het spoedeisend belang van de verzoeker beoordeeld, die stelde dat er al lange tijd niet adequaat handhavend wordt opgetreden tegen geluidhinder. De Voorzitter concludeert dat er door de verweerder handhavend wordt opgetreden en dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde lasten onder dwangsom niet effectief zijn. De Voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen spoedeisend belang is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200504357/2.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2005 heeft verweerder zijn eerdere besluiten van 1 juni 2004 en 16 december 2003 ingetrokken en het handhavingsverzoek van verzoeker van 13 maart 2002 met betrekking tot diverse activiteiten op het terrein van de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2005, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [belanghebbende] als partij gehoord, bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te Den Bosch.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is volgens verzoeker gelegen in de omstandigheden dat reeds lange tijd niet adequaat handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder en dat, vanwege de intrekking van het besluit van 1 juni 2004, geen last onder dwangsom meer geldt terzake van de opslag van kalk, grond, zand, puin of afvalstoffen op het terrein van de inrichting.
2.4.    De Voorzitter stelt vast dat door verweerder handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder, nu bij het bestreden besluit [belanghebbende] een aantal lasten onder dwangsom is opgelegd terzake van de overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden. Deze lasten onder dwangsom ondervangen ook de eventuele geluidhinder ten gevolge van de activiteiten in verband met de opslag van kalk, grond, zand, puin of afvalstoffen op het terrein van de inrichting. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende lasten onder dwangsom niet effectief zouden zijn. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat in geen geval zou kunnen worden voldaan aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden ter plaatse van de woning van verzoeker.
Voorzover verzoeker heeft betoogd dat de lasten onder dwangsom ten onrechte hun grondslag vinden in de overtreding van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer in plaats van de in de overtreding van de oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer van 23 januari 1996, overweegt de Voorzitter dat deze omstandigheid - wat daarvan ook zij - niet van belang is voor de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden, aangezien in het onderhavige geval ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit de geluidvoorschriften van de oprichtingsvergunning blijven gelden als nadere eis. Mede gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat deze grond in de bodemprocedure aan de orde dient te komen.
Het vorenstaande in aanmerking nemende, is de Voorzitter van oordeel dat met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.5.    Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
312-399.