ECLI:NL:RVS:2005:AT9649

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505366/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhavingsverzoek geluidhinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 juli 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een handhavingsverzoek. Verzoeker had op 18 mei 2005 een handhavingsverzoek ingediend bij de gemeente Heeze-Leende, dat op 15 juni 2005 werd afgewezen. Dit verzoek had betrekking op het indienen van een melding met een akoestisch rapport, zoals vereist door het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, voor een inrichting op een specifiek perceel. Verzoeker stelde dat er al lange tijd geen adequaat handhavend optreden was tegen de geluidhinder die door de inrichting werd veroorzaakt.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 juli 2005 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, als de vertegenwoordiger van de gemeente aanwezig. Ook een belanghebbende partij was aanwezig, bijgestaan door een advocaat. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er door de gemeente handhavend werd opgetreden, aangezien er lasten onder dwangsom waren opgelegd aan de inrichting vanwege overschrijding van geluidgrenswaarden.

De Voorzitter oordeelde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de opgelegde lasten niet effectief zouden zijn en dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 13 juli 2005, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200505366/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft verweerder het handhavingsverzoek van verzoeker van 18 mei 2005 met betrekking tot indienen van een melding met een daarbij gevoegd akoestisch rapport als bedoeld in het artikel 6 van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) ten behoeve van de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2005, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde,
en verweerder, vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [belanghebbende] als partij gehoord, bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te Den Bosch.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Het spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is volgens verzoeker gelegen in de omstandigheid dat reeds lange tijd niet adequaat handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder.
2.3.    De Voorzitter stelt vast dat door verweerder handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder, nu bij besluit van 2 mei 2005 [belanghebbebde] een aantal lasten onder dwangsom is opgelegd terzake van de overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende lasten onder dwangsom niet effectief zouden zijn. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat in geen geval zou kunnen worden voldaan aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden ter plaatse van de woning van verzoeker.
Gezien het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.4.    Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
312-399.