ECLI:NL:RVS:2005:AT9655

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500141/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor lozen van grondwater door waterschap Fryslân

In deze zaak gaat het om de intrekking van een vergunning die op 9 december 2004 door het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân was verleend aan het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim voor het lozen van grondwater op oppervlaktewater. De vergunning was onder bepaalde voorschriften verleend en werd op 17 december 2004 ter inzage gelegd. Appellanten, die tegen dit besluit in beroep gingen, hebben hun bezwaren ingediend bij de Raad van State. De zaak werd op 24 juni 2005 ter zitting behandeld, waarbij één van de appellanten, Vrouwe, in persoon aanwezig was.

Tijdens de zitting bleek dat verweerder, het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân, op 22 juni 2005 had besloten de eerder verleende vergunning in te trekken en het bestreden besluit te vervangen door een nieuw besluit. Dit besluit was genomen omdat verweerder van mening was dat het beter was om de procedure vanaf het indienen van een aanvraag opnieuw te doorlopen. De Raad van State oordeelde echter dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, aangezien er geen gewijzigde omstandigheden waren die de intrekking van de vergunning rechtvaardigden.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân. Tevens werd het waterschap veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 juli 2005.

Uitspraak

200500141/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beide wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2004, kenmerk WF2004/16456, heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim een vergunning onder voorschriften verleend voor het lozen van grondwater op het oppervlaktewater. Dit besluit is op 17 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brieven van 5 januari 2005 en 24 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2005 respectievelijk 27 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2005, waar appellant Vrouwe in persoon is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting is gebleken dat verweerder appellanten bij brief van 22 juni 2005 heeft bericht dat besloten is de op 9 december 2004 verleende vergunning in te trekken en het bestreden besluit te vervangen door een nieuw besluit, omdat het volgens hem bij nader inzien beter is wanneer de procedure vanaf het indienen van een aanvraag opnieuw wordt doorlopen.
2.2.    Nu verweerder zich in voormelde brief op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gevormd en dat het besluit tot intrekking van voormelde vergunning inmiddels is bekendgemaakt, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.    Verweerder dient op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Fryslân van 9 december 2004, kenmerk WF2004/16456;
III.    veroordeelt het dagelijks bestuur van waterschap Fryslân tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 414,70 (zegge: vierhonderdveertien euro en zeventig cent); het dient door het waterschap Fryslân aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat het waterschap Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
349.