200505134/2.
Datum uitspraak: 14 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
Verweerder heeft op 4 februari 2005 een ontwerpbesluit opgesteld op het verzoek van verzoeker om toepassing van de artikelen 8.23 en 8.25 van de Wet milieubeheer met betrekking tot de vergunningen die zijn verleend voor de inrichting van Schutterij St. Cornelius op het adres Ittervoorterweg 70h te Weert. Dit ontwerpbesluit is op 9 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen het uitblijven van een definitief besluit heeft verzoeker bij brief van 14 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juli 2005, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door L. Stals, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Ingevolge artikel 3:30 (oud), eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, stelt het bestuursorgaan, indien het voornemens is een besluit te nemen tot wijziging of intrekking van een eerder genomen besluit, een ontwerp van het besluit op en doet het daarvan mededeling met overeenkomstige toepassing van artikel 3:19, tweede lid, onderdelen b en c.
Ingevolge artikel 3:33 (oud), eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, neemt het bestuursorgaan een besluit tot wijziging of intrekking, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zestien weken nadat het aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht de kennisgeving heeft gedaan, bedoeld in artikel 3:30, tweede lid.
Hieruit volgt dat, indien het bestuursorgaan 16 weken na kennisgeving van het ontwerpbesluit geen definitief besluit heeft genomen, sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit, tenzij binnen deze termijn de besluitvorming op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht met een redelijke termijn is verdaagd.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
2.4. Verweerder heeft op 9 februari 2005 kennisgeving gedaan van een ontwerp van een besluit als bedoeld in artikel 3:30 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft vervolgens niet binnen de termijn van zestien weken een definitief besluit genomen. Evenmin heeft hij de besluitvorming op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verdaagd. Verweerder heeft dan ook niet tijdig een besluit genomen. Naar het oordeel van de Voorzitter is dit in strijd met het systeem van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor het opleggen van een dwangsom, als door verzoeker verzocht, is geen aanleiding. De Voorzitter overweegt hiertoe dat verweerder ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat op zeer korte termijn alsnog een definitief besluit zal worden vastgesteld. Vertraging is volgens verweerder ontstaan aangezien ten gevolge van het besluit binnen de inrichting een aantal maatregelen dient te worden getroffen waaraan ook de gemeente een financiële bijdrage levert. Verweerder heeft daarom, alvorens tot vaststelling van het definitieve besluit over te gaan, de gemeenteraad betrokken bij de besluitvorming. Dit heeft tot gevolg gehad dat de procedure net niet binnen de wettelijke termijn kon worden afgerond.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 38,07 (zegge: achtendertig euro en zeven cent); het bedrag dient door de gemeente Weert aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
III. gelast dat de gemeente Weert aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Dam
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005