200500658/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 03/266 en 04/549 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 december 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Steenwijkerland.
Bij besluit van 13 januari 2003 heeft de gemeenteraad van Steenwijkerland (hierna: de gemeenteraad) geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen voor het vestigen van een (ecologische) kwekerij met bedrijfswoning op een perceel aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 december 2003 heeft de gemeenteraad de bezwaren van appellante tegen het besluit van 13 januari 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Leeuwarden, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. T. Tuenter, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan van appellante op het perceel aan de [locatie] in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Uiterdijken en Landschap langs de voormalige Zuiderzee".
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij geen inzicht heeft in de volwaardigheid van het bedrijf van appellante. Appellante acht het in dat kader onredelijk dat zij, terwijl zij zich immer bereid heeft verklaard de benodigde gegevens over te leggen, in onzekerheid wordt gelaten of de gemeenteraad vrijstelling wil verlenen ten behoeve van haar bouwplan.
Blijkens het besluit op bezwaar heeft de gemeenteraad het verzoek om vrijstelling niet slechts afgewezen vanwege het ontbreken van gegevens die de volwaardigheid van het bedrijf van appellante aantonen, maar ook wegens onzekerheid of de vestiging van een agrarische bestemming met bouwperceel past binnen de in de Vogel- en habitatrichtlijn opgenomen criteria en de strijdigheid met het provinciale beleid om verstening van het buitengebied te voorkomen. Daarbij is tevens van belang dat appellante onvoldoende inzicht heeft gegeven in de aard en de omvang van het bedrijf en dat het bouwplan bij een binnen afzienbare tijd te maken afweging in het kader van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan op de voet van artikel 30 van de WRO uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening mogelijk niet gewenst zou worden geacht.
De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht geconcludeerd dat geen plaats bestaat voor het oordeel dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005