200501167/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
C. van Riemsdijk, wonend te Rosmalen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/682 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 januari 2005 in het geding tussen:
de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Bij brief van 23 november 2002 heeft appellant de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) verzocht een schadebesluit te nemen aangezien appellant door het handelen van de deken inzake zijn klacht aangaande [persoon] beweerdelijke schade heeft geleden.
Bij brief van 24 januari 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet (tijdig) beslissen op zijn verzoek van 23 november 2002.
Bij brief van 14 maart 2004 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) beslissen op zijn bezwaar van 24 januari 2004.
Bij besluit van 16 september 2004 heeft de deken het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2005, verzonden op 1 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant ingestelde beroep tegen het niet (tijdig) beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door appellant ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 16 september 2004 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2005 heeft de deken van antwoord gediend.
Bij brieven van 21 april 2005, 24 april 2005, 2 mei 2005, 16 mei 2005 en 3 juni 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar appellant in persoon en de deken, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het betoog van appellant dat de rechtbank zijn beroep voorzover dat zag op het niet tijdig beslissen op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, faalt. Anders dan appellant betoogt, is niet gebleken dat hij zijn beroep in zoverre daadwerkelijk heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellant in zoverre dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Appellant komt voorts tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat de deken het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen - onder meer in de uitspraak van 6 mei 1997 in zaak no. H01.96.0578-Q01 (AB 1997,229) - is de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid - ook indien dat verzoek niet op een specifieke wettelijke grondslag is gebaseerd - een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De bestuursrechter is slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een dergelijk zogenoemd zuiver schadebesluit, indien die rechter dat ook is ten aanzien van de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien derhalve tegen de schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, staat ook geen beroep open tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek om schade die daardoor zou zijn veroorzaakt en kan tegen een afwijzende beslissing op het verzoek om schadevergoeding geen bezwaar worden gemaakt.
2.2.2. Het beweerdelijk schadeveroorzakend handelen - de instructie van de klacht door de deken - is niet op rechtsgevolg gericht maar feitelijk van aard, zodat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit brengt gelet op de in 2.2.1. bedoelde rechtspraak met zich, dat ook tegen de reactie van de deken op het verzoek van appellant van 23 november 2002 om een daarop betrekking hebbend schadebesluit geen bezwaar op grond van de Awb kan worden ingediend. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de deken het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005