200501659/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/481 van de rechtbank Utrecht van 11 januari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd de gegevens inzake het tussen [wederpartij] en [partner] in Nigeria gesloten huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie op te nemen.
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2005, verzonden op 13 januari 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 22 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 maart 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I.A. Weijenberg, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving over de ingeschrevene gegevens opgenomen over de burgerlijke staat.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, eerste lid - voorzover hier van belang -, mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over het huwelijk een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voorzover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
2.2. Ingevolge artikel 83, aanhef en onder b, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Gegevens over feiten betreffende de burgerlijke staat die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, worden zo mogelijk ontleend aan in het buitenland opgemaakte akten van de burgerlijke stand, en in andere gevallen aan geschriften die ter zake de meeste zekerheid geven. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd (Kamerstukken II 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44-45).
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte bij haar beoordeling van het besluit van 13 januari 2004 de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004 in zaak no.
200303055/1(JB 2004, 354), waarin is geoordeeld dat de beoordeling van de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) van documenten die ter legalisatie en verificatie zijn aangeboden niet op enig rechtsgevolg is gericht, heeft betrokken.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 8 september 2004 omtrent het rechtskarakter van de verklaringen van de Minister inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse akten, doet er niet aan af dat, zoals evenzeer in die uitspraak is overwogen, die Minister met zodanige verklaringen van advies kan dienen omtrent de formele echtheid en - eventueel - de inhoudelijke juistheid van de betrokken akten ten behoeve van de oordeels- en besluitvorming door de daartoe bevoegde instanties in het kader van procedures waarin die akten als bewijsstuk moeten worden overgelegd. Het bestreden besluit maakt deel uit van zo'n procedure en dat besluit is gebaseerd op verklaringen van voornoemde Minister van 24 maart 2000 en 18 februari 2003. Dat ten tijde van dat besluit van een ander rechtskarakter van die verklaringen is uitgegaan, dan geduid in de nadien gedane uitspraak van 8 september 2004, doet daaraan niet af. De bezwaren van [wederpartij] tegen de grondslag van die verklaringen zijn door de Minister en de rechtbank voor het afkomen van de uitspraak van 8 september 2004 beoordeeld. In de onderhavige procedure heeft [wederpartij] de verklaringen niet meer inhoudelijk bestreden, doch zich beroepen op bewijsnood. Er is in de uitspraak van 8 september 2004 dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zijn besluit niet op die verklaringen heeft mogen baseren.
Aangezien de akte niet, zoals ingevolge de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 12 januari 2000 met kenmerk 5001966/99/6 (Stcrt. 2000, 16) is vereist, is geverifieerd en gelegaliseerd, heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, van de Wet GBA. Het college heeft dan ook mogen weigeren op basis van de door [wederpartij] overgelegde huwelijksakte over te gaan tot wijziging van de burgerlijke staat in de gemeentelijke basisadministratie. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het college bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op bezwaar niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd omdat het college heeft nagelaten om te onderzoeken of de door [wederpartij] gestelde bewijsnood een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het huwelijk in de basisadministratie had moeten worden ingeschreven, hoewel [wederpartij] niet beschikte over een gelegaliseerde en geverifieerde huwelijksakte.
2.5.1. Dit betoog slaagt eveneens. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als vorenbedoeld. De rechtbank gaat eraan voorbij dat, voorzover [wederpartij] niet beschikt over een geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte, artikel 36, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 37 van de Wet GBA, voorziet in een stelsel, dat hem ook andere mogelijkheden biedt om gegevens in de basisadministratie te doen opnemen. Niet gebleken is dat het voor [wederpartij], gelet op dit stelsel, op generlei wijze mogelijk is om zijn huwelijk op een andere dan de door hem voorgestane wijze in de basisadministratie te laten inschrijven. [wederpartij] heeft van de andere mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Reeds hierom is van bewijsnood, als door hem bedoeld, geen sprake. De rechtbank heeft dit miskend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 13 januari 2004 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 januari 2005, SBR 04/481;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Zwemstra
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005