ECLI:NL:RVS:2005:AT9694

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500660/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit vrijstelling bestemmingsplan en bouwvergunning voor woning in Deventer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer ongegrond werd verklaard. Het college had op 2 maart 2004 besloten om vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning aan een specifieke locatie in Deventer. Appellant, die tegen dit besluit bezwaar had gemaakt, stelde dat de vrijstelling niet op een goede ruimtelijke onderbouwing was gebaseerd, omdat het perceel niet als inbreidingslocatie was aangeduid in het structuurplan. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende rekening had gehouden met de belangen van appellant en dat de vrijstelling in overeenstemming was met de doelstellingen van de structuurplannen. Het hoger beroep werd behandeld op 24 juni 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door een gemachtigde en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing werd op 20 juli 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200500660/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deventer,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/860 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) besloten vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in verbinding met artikel 50, vijfde lid van de Woningwet (Ww.) en een bouwvergunning voor het bouwen van een woning aan de [locatie] te Deventer aan [belanghebbende] te verlenen.
Bij besluit van 5 juli 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door ing. B.P. Groot en mr. R.J.G.M. Woerden, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen. Voorts is belanghebbende, vertegenwoordigd door [gemachtigde] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Borgele 1984" geldt voor het perceel aan de [locatie] (hierna: het perceel) de bestemming "Overige tuinen en achtererven II". Vast staat dat het bouwen van de betreffende woning in strijd is met de ter plaatse geldende planvoorschriften. Om niettemin het bouwen van de woning mogelijk te maken, heeft het college toepassing gegeven aan de door de gemeenteraad bij besluit van 1 mei 2000 aan hem gedelegeerde bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO in verbinding met artikel 50, vijfde lid, van de Ww.
2.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste en tweede volzin, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan.
2.2.1.    Ingevolge het vierde lid van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.2.2.    Het bestemmingsplan "Borgele 1984" is niet tijdig herzien, maar ten tijde van de beslissing op bezwaar gold voor het perceel een voorbereidingsbesluit.
2.3.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat aan de vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, nu het perceel niet als zogenaamde inbreidingslocatie is aangegeven op de daartoe bestemde kaart behorende bij het "Structuurplan Deventer Visie 1994".
Hoewel het perceel niet op de betreffende kaart is aangegeven, doet het betoog van appellant niet af aan het standpunt van het college dat de realisering van de betreffende woning goed aansluit bij de doelstelling in zowel het "Structuurplan Deventer Visie 1994" als het "Structuurplan Deventer 2025, Synergie van stad en land" om de ruimte voor woningbouw binnenstedelijk optimaal te benutten. De, niet onderbouwde, stellingen van appellant dat een andere stedenbouwkundige visie zou kunnen worden ontwikkeld, waarin bebouwing niet past vanwege de groene uitstraling van het perceel, en dat de bouw een ongunstige invloed zal hebben op de levensvatbaarheid van de bomen op het perceel, maken dit niet anders.
2.4.    De rechtbank heeft voorts op goede gronden geoordeeld dat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de belangen van appellant.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
17-499.