ECLI:NL:RVS:2005:AT9699

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410360/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch.W. Mouton
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving minicamping door college van burgemeester en wethouders van Veere

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 11 november 2004, waarin het college van burgemeester en wethouders van Veere werd verplicht om handhavend op te treden tegen een minicamping. Appellant had op 9 juli 2003 het college verzocht om uitvoering te geven aan een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 11 december 2002. Het college weigerde echter handhavend op te treden en verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het verzoek van appellant had opgevat als een verzoek om het beleid te wijzigen, terwijl het in feite ging om een verzoek om handhaving in een specifiek geval. De rechtbank vernietigde de beslissing van het college en verklaarde het bezwaar ongegrond.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld op 29 juni 2005. Tijdens de zitting trok de echtgenote van appellant haar hoger beroep in. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het verzoek van appellant om handhaving een herhaalde aanvraag betrof, aangezien er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren gepresenteerd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige, maar vernietigde de beslissing over de vergoeding van griffierecht en proceskosten, omdat de rechtbank de gemeente Veere had moeten aanwijzen als de instantie die deze kosten moest vergoeden.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en legde het college van burgemeester en wethouders van Veere een proceskostenveroordeling op, evenals de verplichting om het griffierecht aan appellant te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2005.

Uitspraak

200410360/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/259 van de rechtbank Middelburg van 11 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1.    Procesverloop
Bij brief van 9 juli 2003 heeft appellant het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) verzocht om uitvoering te geven aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 11 december 2002, in zaak no. 200201542/1, en handhavend op te treden tegen een minicamping van de [maatschap], gevestigd [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2003 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 februari 2005 heeft de [maatschap] een memorie ingediend.
Bij brief van 10 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, het college, vertegenwoordigd door mr. W.C. Antes, werkzaam bij de gemeente, en de [maatschap], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting is het hoger beroep voorzover dat is ingediend door [echtgenote van appellant] ingetrokken.
2.2.    De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd, omdat het college het verzoek ten onrechte heeft opgevat als een verzoek om naar aanleiding van voormelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 11 december 2002 het beleid ten aanzien van minicampings te wijzigen. Het betreft naar het oordeel van de rechtbank een verzoek om in een concreet geval, namelijk ten aanzien van de minicamping van [maatschap], toepassing te geven aan die uitspraak. De rechtbank heeft aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van 16 oktober 2003 tegen het besluit van 9 oktober 2003 ongegrond verklaard, aangezien sprake is van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en in de aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld.
2.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bij het verzoek van 9 juli 2003 om een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb gaat, aangezien appellant bij brief van 8 februari 2003 reeds een zelfde verzoek heeft gedaan, welk bij besluit van 11 maart 2003 was afgewezen. Dat het eerdere verzoek betrekking heeft op handhavend optreden tegen alle minicampings in Veere maakt dit niet anders, nu het tevens zag op handhavend optreden tegen de minicamping van de [maatschap]. In zoverre is bij het verzoek van 9 juli 2003 sprake van een herhaalde aanvraag. Het door appellant in dit verband gevoerde betoog dient dan ook te worden verworpen.
2.4.    Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat bij de aanvraag van 9 juli 2003 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb zijn vermeld. Appellant heeft in hoger beroep niets aangevoerd wat tot een ander oordeel zou moeten leiden.
2.5.    Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft aangewezen als orgaan dat het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden, slaagt. De rechtbank had als zodanig de gemeente Veere moeten aanwijzen.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover die betrekking heeft op de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling in verband met de behandeling van het beroep een proceskostenveroordeling uitspreken alsmede een vergoeding van griffierecht gelasten als hierna vermeld. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep is aanleiding op de hierna te melden wijze.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 11 november 2004, Awb 04/259, voorzover daarbij een vergoeding van het griffierecht en een veroordeling in de proceskosten is uitgesproken;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Veere aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Veere aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 en € 136,00, in totaal € 341,00 (zegge: tweehonderdvijf euro en honderdzesendertig euro, in totaal driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton    w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
91.