ECLI:NL:RVS:2005:AT9712

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501888/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij overtreding van veiligheidsafstanden voor propaanreservoir

In deze zaak gaat het om de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Wormerland met betrekking tot een bovengronds reservoir voor de opslag van propaan. Het reservoir, met een inhoud van maximaal 5 m3, is gelegen op het perceel van de HRP Recreatie Maatschappij B.V. en betreft een geschil dat voortvloeit uit een besluit van 13 augustus 2004. Dit besluit werd genomen op basis van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de gemeente handhavend optrad vanwege vermeende overtredingen van veiligheidsvoorschriften.

De appellante, HRP Recreatie Maatschappij B.V., betwist de bevoegdheid van de gemeente om bestuursdwang toe te passen. Zij stelt dat voldaan wordt aan de veiligheidsafstanden zoals voorgeschreven in voorschrift 8.1.4 van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. De appellante argumenteert dat het propaanreservoir, samen met de aanwezige chalets en een nabijgelegen woning, als één inrichting moet worden beschouwd, waardoor de veiligheidsafstanden niet van toepassing zouden zijn.

De gemeente daarentegen stelt dat de afstand van het reservoir tot de chalets en de woning te kort is, wat een onveilige situatie creëert. De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de woning niet kan worden aangemerkt als een dienst- of bedrijfswoning bij de inrichting, omdat deze na de melding in juni 2000 is verkocht en niet langer als zodanig wordt gebruikt. Hierdoor zijn de veiligheidsafstanden wel degelijk van toepassing.

De Raad van State oordeelt dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het besluit tot bestuursdwang onredelijk maken. Het beroep van de appellante wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200501888/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "HRP Recreatie Maatschappij B.V.", gevestigd te Doornspijk,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2004, kenmerk 04.002081, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen ter zake van een bovengronds reservoir voor de opslag van propaan met een inhoud van maximaal 5 m3 (hierna: propaanreservoir) gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 februari 2005, na doorzending door de griffier van de rechtbank Haarlem, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. Koekebakker, advocaat te Ede, alsmede door [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door M.C. Steeman, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens zijn als partij gehoord [partij 1] en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Vereniging van Chaleteigenaren - Chaletpark Wijdewormer", vertegenwoordigd door [voorzitter].
2.    Overwegingen
2.1.    In geschil is nog slechts het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 13 augustus 2004, voor zover dat ziet op overtreding van voorschrift 8.1.4. van bijlage 1 bij het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit en voorschrift 8.1.4).
2.2.    Voorschrift 8.1.4. bepaalt, voorzover hier van belang, dat met betrekking tot de opstelplaats van een reservoir met een inhoud van tussen de 3 en 5 m3 ten opzichte van buiten de inrichting gelegen woningen en objecten categorie I een afstand in acht wordt genomen van 40 meter en met betrekking tot het vulpunt van het reservoir en de opstelplaats van de tankwagen ten opzichte van buiten de inrichting gelegen woningen en objecten categorie I een afstand in acht wordt genomen van 20 meter.
Blijkens artikel 1, aanhef en onder o, van het Besluit wordt, voorzover hier van belang, onder woning verstaan: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning behorende bij de inrichting.
2.3.    Appellante betoogt dat voldaan wordt aan de in voorschrift 8.1.4. opgenomen veiligheidsafstanden en dat derhalve verweerder in zoverre niet bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. Volgens haar vormen het propaanreservoir op het terrein "Chaletpark Wijdewormer" tezamen met de op dit terrein aanwezige chalets en de daarnaast gelegen woning van
[partij 1] (hierna: de woning) één inrichting.
Subsidiair stelt appellante dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het toepassen van bestuursdwang. De huidige afstanden van de opstelplaats van het propaanreservoir, het vulpunt daarvan en de opstelplaats voor de tankwagen tot de chalets en de woning zijn sedert de melding in juni 2000 bij verweerder bekend en worden dan ook sedertdien door hem gedoogd.
2.4.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat zich een onveilige situatie voordoet doordat het propaanreservoir op een te korte afstand van de chalets en de woning staat. Bovendien kan volgens hem het propaanreservoir niet samen met de woning en/of de chalets worden aangemerkt als één inrichting.
2.5.    Bij de beantwoording van de vraag of appellante gehouden is de in voorschrift 8.1.4. opgenomen veiligheidsafstanden in acht te nemen en verweerder derhalve ook in zoverre ten tijde van het nemen van het besluit van 13 augustus 2004 bevoegd was terzake handhavend op te treden, is bepalend of de woning moet worden aangemerkt als dienst- of bedrijfswoning bij de inrichting.
Ter zitting is gebleken dat de woning na de melding in juni 2000 verkocht is aan [partij 1] en sedertdien niet langer wordt gebruikt als beheerderswoning voor het terrein "Chaletpark Wijdewormer".
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit de woning niet behoorde te worden aangemerkt als een dienst- of bedrijfswoning bij de inrichting. Dit betekent dat de woning niet (meer) bij de inrichting "Chaletpark Wijdewormer" behoort en dat dientengevolge de in voorschrift 8.1.4 opgenomen veiligheidsafstanden in acht moeten worden genomen.
Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.5.1.    Niet in geschil is dat de afstanden van de opstelplaats van het propaanreservoir, het vulpunt daarvan en de opstelplaats voor de tankwagen tot de woning niet in overeenstemming zijn met de afstanden genoemd in voorschrift 8.1.4.
Verweerder is bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in een geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid heeft mogen besluiten bestuursdwang toe te passen.
In hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit niet het besluit van 13 augustus 2004 heeft kunnen handhaven.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
349.