ECLI:NL:RVS:2005:AU0118

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410200/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • W.M.P. van Gemert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor agrarisch bedrijf en bezwaar tegen gebruiksrecht

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Coevorden aan [vergunninghoudster] voor een agrarisch bedrijf, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. De vergunning is verleend op 26 oktober 2004 krachtens de Wet milieubeheer en is op 4 november 2004 ter inzage gelegd. Appellant, wonend te [woonplaats], heeft op 14 december 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 juli 2005, waar appellant in persoon en verweerder vertegenwoordigd door M. van der Veen, ambtenaar van de gemeente, aanwezig waren.

Tijdens de zitting heeft appellant bezwaren geuit over vervuiling van de grond met asbest, maar deze bezwaren zijn niet eerder in de procedure naar voren gebracht en zijn daarom in strijd met de goede procesorde. De Afdeling overweegt dat de vergunning betrekking heeft op de houderij van 80 stuks rundvee en dat de vraag of de vergunningaanvrager beschikt over het gebruiksrecht van het perceel een privaatrechtelijke kwestie is die niet relevant is voor de beoordeling van de vergunning op basis van de Wet milieubeheer. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunning niet kan worden geweigerd op basis van het gebruiksrecht, maar alleen in het belang van de bescherming van het milieu.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2005.

Uitspraak

200410200/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een agrarisch bedrijf gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 4 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2005, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door M. van der Veen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning heeft betrekking op een landbouw- en loonbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Op grond van de vergunning mogen in de inrichting 80 stuks rundvee worden gehouden. Voor de oprichting van de inrichting is eerder op 2 mei 1995 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend.
2.3.    Eerst ter zitting heeft appellant bezwaren aangevoerd omtrent vervuiling van de grond met asbest. Het aanvoeren van deze grond in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat appellant deze niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen. Voornoemde grond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.4.    Appellant heeft als belangrijkste bezwaar aangevoerd dat het perceel waarop de vergunning ziet niet door vergunninghoudster kan worden gebruikt, aangezien het gebruikrecht hiervan bij hem berust.
Daargelaten de juistheid van deze stelling overweegt de Afdeling dat de vraag of een vergunningaanvrager al dan niet beschikt over het gebruiksrecht van een perceel een privaatrechtelijke kwestie betreft, die geen rol speelt bij de beoordeling of een vergunning krachtens de Wet milieubeheer kan worden verleend. Op grond van artikel 8.10, eerste lid, van die wet kan de vergunning slechts worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu.
2.5.    Voor het overige heeft appellant zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bedenkingen. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van Gemert
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
243-492.