ECLI:NL:RVS:2005:AU0131

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500485/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake heroverweging besluit Minister van Binnenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2005. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtens beschermd belang was bij de beoordeling van het beroep. Dit was het gevolg van eerdere besluiten van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die op 4 en 8 maart 2004 respectievelijk het bezwaar van de appellant gegrond had verklaard en het verzoek om heroverweging van een eerder besluit had afgewezen. De appellant had verzocht om heroverweging van een besluit van 28 maart 2003, en de minister had hem medegedeeld dat er binnen twee weken op dit verzoek zou worden beslist.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 juni 2005, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door mr. L.T. Verheyen. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de minister inmiddels had voldaan aan de wens van de appellant door een beslissing te nemen op het verzoek om heroverweging. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juli 2005.

Uitspraak

200500485/1.
Datum uitspraak: 27 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1508 WIVD van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 15 januari 2004 (03/4353) - verzonden 20 januari 2004 - het bezwaar, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om heroverweging van een besluit van 28 maart 2003, gegrond verklaard en appellant medegedeeld dat binnen twee weken op het verzoek om heroverweging zal worden beslist.
Bij besluit van 8 maart 2004 heeft de minister aldus beslissend, het verzoek om heroverweging van het besluit van 28 maart 2003 afgewezen.
Bij uitspraak van 11 januari 2005, verzonden op 13 januari 2005, heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 4 maart 2004 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 februari  2005 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar appellant in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.T. Verheyen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtens beschermd belang bij de beoordeling daarvan, nu met de besluiten van 4 maart 2004 en 8 maart 2004 is tegemoetgekomen aan de wens van appellant om een beslissing te verkrijgen op zijn verzoek om heroverweging. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel. Weliswaar is op het besluit van 4 maart 2004 het besluit van 8 maart 2004 gevolgd, doch vaststaat dat tegen het besluit van 8 maart 2004 door appellant een bezwaarschrift is ingediend, zodat dat besluit bij de beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 4 maart 2004 terecht buiten beschouwing is gebleven.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton    w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005
221