ECLI:NL:RVS:2005:AU0400

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504287/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking vergunning consumentenvuurwerk

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mercurius B.V." een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in verband met de intrekking van een vergunning voor de opslag van consumentenvuurwerk. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 17 december 1993 en betrof een opslagcapaciteit van maximaal 320.000 kg. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland om de voorbereidingsprocedure voor de intrekking van deze vergunning niet voort te zetten. Dit besluit werd genomen bij brief van 6 april 2005, die door verzoekster als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht beschouwt.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 19 juli 2005. Tijdens deze zitting zijn zowel de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Broeren, als de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de Provincie, verschenen. De verzoekster heeft aangevoerd dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij aanzienlijke investeringen moet doen om aan het gewijzigde Vuurwerkbesluit te voldoen.

De Voorzitter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verzoekster al maatregelen heeft genomen om te voldoen aan het gewijzigde Vuurwerkbesluit. Gelet op het ontbreken van een spoedeisend belang, heeft de Voorzitter het verzoek afgewezen. De beslissing is op 28 juli 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200504287/2.
Datum uitspraak: 28 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mercurius B.V.", gevestigd te Lijnden,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 6 april 2005, kenmerk 2005-9933, verzonden op 7 april 2005, heeft verweerder besloten tot het niet voortzetten van de met toepassing van afdeling 3.5.6 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht ingezette voorbereidingsprocedure inzake de intrekking van de op 17 december 1993 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting bestemd voor de opslag van maximaal 320.000 kg consumentenvuurwerk gelegen aan de Raasdorperweg 74D te Lijnden tot een opslagcapaciteit van 160.000 kg consumentenvuurwerk.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 13 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 28 juni en 1 juli 2005. Bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juli 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, advocaat te Breda, en [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp en R. Mastenbroek, beiden ambtenaar der Provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Verzoekster betoogt dat de brief van 6 april 2005 een besluit betreft in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat dit besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is genomen. Los van het vorenstaande voert zij voorts aan dat wanneer de brief van 6 april 2005 geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslistermijn, zoals bedoeld in artikel 3:33, eerste lid, (oud) van de Algemene wet bestuursrecht is overschreden en dat alsnog door verweerder een besluit inzake de ambtshalve gestarte intrekkingsprocedure dient te worden genomen.
Het spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is volgens verzoekster daarin gelegen dat in afwachting van de behandeling van haar beroepschrift voorkomen moet worden dat een onomkeerbare situatie ontstaat. In dat kader voert zij aan dat zij thans voor aanzienlijke en zelfs mogelijk onnodige investeringen komt te staan om aan het gewijzigde Vuurwerkbesluit te kunnen voldoen.
2.4.    Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen spoedeisend belang is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verzoekster ter zitting naar voren heeft gebracht dat zij reeds heeft geïnvesteerd in maatregelen om ook thans onder het gewijzigd Vuurwerkbesluit (Stb. 2004, 26) consumentenvuurwerk te kunnen opslaan.
Het vorenstaande in aanmerking nemende kan vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Drouen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005
375.