200506294/2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te Wassenaar,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/684 WRO, AWB 05/2601 WRO van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juni 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Bij besluit van 24 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (hierna: het college) aan de Wassenaarsche Bouw Stichting vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van 46 woningen, het verbouwen van één woning tot vier bergingen/fietsenstalling, het bouwen van drie centrale trappenhuizen met liftinstallatie alsmede het bouwen van een derde bouwlaag bestaande uit 18 woningen op het perceel Hillenaarslaan 2 tot en met 48a te Wassenaar (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 15 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2005, waar verzoekers in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Waleboer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Wassenaarsche Bouw Stichting, vertegenwoordigd door haar [directeur], daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Niet is betwist dat het bouwplan valt in een door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO aangewezen categorie van gevallen. Niet valt in te zien dat niet ingevolge die bepaling vrijstelling kon worden verleend, zoals verzoekers betogen.
2.3. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hofcamp" (hierna: het bestemmingsplan) voorziet in ruime bebouwingsmogelijkheden voor het perceel. Naar het oordeel van de Voorzitter maakt het bouwplan daarop geen ingrijpende inbreuk en is de ruimtelijke onderbouwing van het project in dit geval voldoende. Er bestaat vooralsnog onvoldoende grond de aan de Wassenaarsche Bouw Stichting verstrekte subsidies en de door haar aangegane leningen aan te merken als selectieve staatssteun zonder welke het bouwplan niet zou kunnen worden gerealiseerd.
Eerst in hoger beroep hebben verzoekers aangevoerd dat het Besluit luchtkwaliteit in de weg staat aan het verlenen van vrijstelling. Dat betoog dient buiten beschouwing te blijven nu niet valt in te zien dat zij dit niet in een eerder stadium naar voren hadden kunnen brengen en de voorzieningenrechter hierover geen oordeel heeft kunnen geven.
2.4. In aanmerking genomen dat de vergunde bebouwing aanzienlijk lager is dan ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan, vormt de door verzoekers gestelde schaduwwerking en verstoring van zicht vanuit hun woningen tengevolge van het bouwplan onvoldoende grond voor het oordeel dat het college de verleende vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven. De vrees voor toename van de parkeerdruk leidt evenmin tot dat oordeel. Vaststaat dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
2.5. De welstandscommissie heeft op van 2 oktober 2003 positief geadviseerd over het bouwplan. Nu niet is gebleken dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont en verzoekers geen andersluidend deskundigenadvies hebben overgelegd, mocht het college zijn oordeel omtrent de welstandelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan daarop baseren.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat op voorhand geen grond voor het oordeel dat de bouwvergunning uiteindelijk niet in stand zal kunnen blijven. Dit in aanmerking nemende en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2005