ECLI:NL:RVS:2005:AU1404

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502227/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • M.H. Broodman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 31 januari 2005 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld naar aanleiding van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, dat op 11 februari 2004 een notitie heeft toegestuurd aan appellant in het kader van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Appellant had verzocht om een document waarin het beleid van de Provincie Noord-Holland met betrekking tot lichte bedrijvigheid werd beschreven. Het college verwees in zijn besluit naar een notitie van 11 maart 2003 en een document dat ter inzage lag in het gemeentehuis.

De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had voldaan aan het verzoek van appellant door de notitie en het ter inzage liggende document te verstrekken. Appellant was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in. Tijdens de zitting bij de Raad van State op 10 augustus 2005 werd de zaak behandeld, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en het college vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het college aan de Wob had voldaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met enige verbetering van de gronden. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 augustus 2005.

Uitspraak

200502227/1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Wester-Koggenland,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/765 van de rechtbank Alkmaar van 31 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland (hierna: het college) appellant naar aanleiding van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een notitie doen toekomen en hem gewezen op een document dat tot 16 februari 2004 ter inzage ligt in het gemeentehuis.
Bij besluit van 8 maart 2004 heeft het college naar aanleiding van het daartegen door appellant gemaakte bezwaar zijn standpunt nader toegelicht en het besluit van 11 februari 2004 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 31 januari 2005, verzonden op 3 februari 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P.M. Tromp en P.J. Stam, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek om informatie van appellant vermeldt het volgende:
"Op 29 januari 2004 vond bij de Rechtbank Alkmaar een zitting plaats (…). Tijdens deze zitting meldde de heer P. Stam namens uw College dat het beleid van de Provincie is om lichte bedrijvigheid, met een geringe verkeersaanzuigende werking en een geringe milieubelasting toe te laten. Graag ontvangen wij -  in het kader van de WOB - binnen twee weken van u een kopie van het document waarin dat staat."  Naar appellant ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, heeft zijn verzoek ingevolge de Wob betrekking op het document waarin bovenvermeld beleid van de provincie Noord-Holland staat beschreven.
Het college heeft appellant bij besluit van 11 februari 2004, zoals gehandhaafd bij besluit van 8 maart 2004, de notitie "Vernieuwing beleid vrijkomende agrarische bebouwing" van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 11 maart 2003 toegezonden en voorts gewezen op het in het gemeentehuis ter inzage liggende "Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland-Noord" van 11 november 2003.
2.2.    De aan appellant toegezonden notitie van 11 maart 2003 heeft mede betrekking op het toelaten van lichte bedrijvigheid, met een geringe verkeersaanzuigende werking en een geringe milieubelasting. Gelet hierop en op de omstandigheid dat niet is gebleken dat naast deze notitie en het ter inzage gelegde document van 11 november 2003 meer of andere schriftelijke informatie bij het college berust waarin staat hetgeen namens het college tijdens bovenvermelde zitting bij de voorzieningenrechter over het beleid van de provincie is gezegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het college met het toesturen van de notitie van 11 maart 2003 en het verwijzen naar het document van 11 november 2003 niet heeft voldaan aan het verzoek van appellant. Voor de juistheid van de stelling van appellant dat sprake is van strijd met artikel 8 van de Wob ziet de Afdeling evenmin grond.
De vraag of tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter namens het college al dan niet terecht is verwezen naar de inhoud van bovenvermelde documenten, is in het kader van de beoordeling van dit geschil inzake de toepassing van de Wob niet aan de orde.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005
204-419.