ECLI:NL:RVS:2005:AU1770

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409390/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energiepremie voor verbouwde schuur tot woning

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 augustus 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De aanvraag was ingediend door een appellant die een voormalige schuur had verbouwd tot woning. De Minister had de aanvraag op 23 april 2004 afgewezen, waarna het bezwaar van de appellant op 12 oktober 2004 ongegrond werd verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 18 november 2004 zijn beroep indiende. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat deze eerder door een meervoudige kamer was verwezen.

De Raad van State overwoog dat op basis van artikel 15.13 van de Wet milieubeheer (Wm) de Minister subsidie kan verstrekken voor aangewezen activiteiten op het gebied van milieubeheer. De Tijdelijke regeling energiepremies 2003, die op deze wet is gebaseerd, stelt specifieke voorwaarden voor het verstrekken van energiepremies. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op de premie, omdat de verbouwde schuur niet als bestaande woning kon worden beschouwd, aangezien de bouwvergunning voor de schuur vóór 1 januari 1998 was afgegeven en de voorzieningen pas tijdens de verbouwing waren aangebracht.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister om de energiepremie te weigeren. De uitspraak benadrukt de noodzaak om te voldoen aan de voorwaarden van de regeling en de definitie van een bestaande woning in het kader van de energiepremies. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200409390/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2004 heeft verweerder de aanvraag om energiepremie afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Op 16 juli 2005 zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan verweerder toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door M.J.C. van Amerongen, ambtenaar bij het ministerie, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
2.2.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, 157) (hierna: de Tre).
Op grond van artikel II, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt 2003, 193), gewijzigd bij regeling van 6 november 2003 (Stcrt. 2003, 220)(hierna: de Intrekkingsregeling) wordt de Tre met ingang van 16 oktober 2003 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een vóór 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst eveneens vóór 16 oktober 2003 is gesloten, indien eerst op of na die datum een beslissing op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Ingevolge artikel 1, onder g, van de Tre wordt onder energiepremie verstaan de in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of daarin genoemde voorziening.
Ingevolge artikel 1, onder j, onder 1, van de Tre wordt onder voorziening verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.
Bijlage 1, behorend bij artikel 1, onder d, en j, van de Tre (energiepremielijst 2003 met omschrijving apparaten en voorzieningen) vermeldt dat energiepremies voor energiebesparende maatregelen (nrs. 2001 tot en met 2026) alleen worden uitgekeerd terzake van bestaande woningen waarvoor de bouwvergunning is afgegeven vóór 1 januari 1998.
2.3.    Het verzoek van appellant betreft energiepremie voor voorzieningen die alleen wordt uitgekeerd terzake van bestaande woningen waarvoor de bouwvergunning is afgegeven vóór 1 januari 1998.
2.4.    Het deel van het pand, waarvan appellant eigenaar is, betreft een voormalige schuur behorende bij een (monumentale) boerderij, welke schuur verbouwd is tot een woning. Deze schuur had voorheen geen woonbestemming, maar vormde het bedrijfsgedeelte van de boerderij. De voorzieningen waarvoor de premie is gevraagd zijn aangebracht tijdens de verbouwing. Verweerder heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld, dat de woning van appellant niet als een bestaande woning in de zin van de Tre kan worden beschouwd. Nu de voorzieningen niet zijn aangebracht in of aan een bestaande woning, heeft verweerder bij de beslissing op bezwaar reeds hierom terecht de weigering energiepremie te verlenen in stand gelaten. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het tijdstip waarop hij zijn aanvraag heeft ingediend kan verder buiten beschouwing blijven.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005
47-505.