200502098/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Venray, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 mei 2004, het bestemmingsplan "Kerkdorp Ysselsteyn" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, kenmerk 2005/748, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij faxbericht van 9 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 11 mei 2005 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. C.E.J.M. Cellissen en drs. R.J.M. Bladder, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
Appellanten en verweerder zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.1.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op het gebied van het kerkdorp Ysselsteyn in de gemeente Venray. Met het plan wordt beoogd voor het gebied een actuele planologische regeling in overeenstemming met de bestaande functies en bebouwing te geven.
Het standpunt van appellanten
2.3. [appellanten] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" met betrekking tot de gronden - met een oppervlakte van 0,5 hectare - grenzend oostelijk aan het bouwperceel met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden A" dat voor hun sierteeltbedrijf is opgenomen. Appellanten wensen een uitbreiding in oostelijke richting van dit bouwperceel met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden A" - waarvan de oppervlakte 0,7 hectare bedraagt - met genoemde 0,5 hectare voor een containerveld. Daartoe stellen zij dat geen planologische bezwaren bestaan tegen deze uitbreiding, aangezien omliggende woningen of bedrijven op ruim voldoende afstand van het sierteeltbedrijf liggen. Daarnaast betogen [appellanten] dat in het bedrijfsplan dat is opgesteld voorafgaand aan de vestiging van het bedrijf ter plaatse in het jaar 2000 reeds een containerveld van 0,3 hectare was opgenomen. Bovendien is in het plan voor de kernrand als uitgangspunt genoemd bouwvlakken van 0,7 tot 1 hectare, aldus appellanten. Tenslotte voeren zij aan dat de in het plan voorziene uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 10% middels een algemene wijzigingsbevoegdheid te beperkt is.
2.3.1. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijze van appellanten door de gemeenteraad. Daarbij heeft de gemeenteraad in overeenstemming met de door hem gehanteerde planfilosofie, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en nieuwe ontwikkelingen in principe niet mogelijk zijn, de door appellanten gewenste uitbreiding aangemerkt als zijnde nieuwe ontwikkeling, die alleen zal kunnen worden bewerkstelligd via een aparte procedure op grond van de WRO.
Vaststelling van de feiten
2.3.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.3.3. Appellanten exploiteren een sierteeltbedrijf op het perceel [locatie]. De oppervlakte van dit perceel bedraagt 5 hectare. Het plan voorziet voor een deel van dit perceel met een oppervlakte van 0,7 hectare in de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden A". Voor de overige gronden van het perceel voorziet het plan in de bestemming "Agrarisch gebied".
2.3.4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden A" bestemd voor tuinbouwbedrijven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" bestemd voor agrarisch grondgebruik en extensief recreatief medegebruik.
2.3.5. Uit de plantoelichting blijkt dat de gemeenteraad de bestemmingsplannen voor de tien kerkdorpen, waaronder kerkdorp Ysselsteyn, binnen zijn grondgebied actualiseert met het oog op de op handen zijnde herziening van de WRO. Daarbij moet, aldus de plantoelichting, een gemeentebestuur zorgdragen voor het actueel houden van zijn bestemmingsplannen, omdat vergunningverlening op grond van bestemmingsplannen ouder dan tien jaar niet mogelijk is totdat deze plannen zijn geactualiseerd. Bij deze actualisering heeft hij hoofdzakelijk beoogd de bestaande situatie op de desbetreffende gronden vast te leggen en de burger voldoende rechtszekerheid te bieden. In principe worden nieuwe ontwikkelingen niet geregeld, aldus de plantoelichting.
2.3.6. De gemeenteraad heeft ter zitting gesteld dat bij de voorbereiding van het plan de terinzagelegging van het ontwerpplan als ijkpunt is genomen voor het al dan niet betrekken van ontwikkelingswensen in het plangebied bij de planologische afweging voor de in het plan op te nemen bestemmingen. Daarbij heeft de gemeenteraad gesteld dat wat betreft nieuwe ontwikkelingen alleen bouwaanvragen in het plan zijn verwerkt die zowel bij hem bekend waren ten tijde van genoemde terinzagelegging als waaraan hij op dat moment bereid was medewerking te verlenen. Nieuwe ontwikkelingen en plannen waarvan de gemeenteraad na de terinzagelegging van het ontwerpplan kennis heeft genomen, zijn bij de vaststelling van het plan niet afgewogen. Hiervoor dient een aparte procedure op grond van de WRO te worden doorlopen, aldus de gemeenteraad.
Het oordeel van de Afdeling
2.3.7. Het plan maakt de door [appellanten] gewenste uitbreiding van het bouwperceel met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden A" in oostelijke richting niet mogelijk.
Verweerder heeft zich bij de weerlegging van de bedenkingen van appellanten, die zij hebben aangevoerd met het oog op de door hen gewenste uitbreiding voor hun sierteelbedrijf, slechts aangesloten bij de in overweging 2.3.5. genoemde planfilosofie van de gemeenteraad in de plantoelichting. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat hij de in de zienswijze van appellanten verzochte uitbreiding van het bouwperceel gelet op de uitgangspunten van het plan zoals verwoord in overweging 2.3.5. en 2.3.6. niet bij de vaststelling van het plan heeft betrokken.
Uit het besluit van de gemeenteraad van 22 juni 2004 noch uit het bestreden besluit blijkt dan ook van een op de situatie ter plaatse toegesneden belangenafweging uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Aldus geeft het plan geen inzicht waarom meergenoemde uitbreiding uit planologisch oogpunt niet mogelijk is.
Gelet hierop is het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Door dit plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van [appellanten] is gegrond. Het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Uit het voorgaande volgt dat wat betreft dit plandeel er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om hieraan goedkeuring te onthouden.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 18 januari 2005, kenmerk 2005/748, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005