ECLI:NL:RVS:2005:AU1785

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503326/1 en 200503839/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.A. Offers
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor noodgebouw in Veenendaal en Rhenen

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 29 maart 2005 de bezwaren van appellanten tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor een noodgebouw in Veenendaal en Rhenen ongegrond verklaarde. De colleges van burgemeester en wethouders van Veenendaal en Rhenen hadden op 26 oktober 2004 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een noodgebouw met acht lokalen, dat tot en met 31 december 2007 in stand mocht worden gehouden. Appellanten stelden dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om aan te nemen dat het noodgebouw een tijdelijk karakter had, zoals vereist door de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de colleges ten onrechte vrijstelling en bouwvergunning hadden verleend, omdat er onvoldoende zekerheid was dat het noodgebouw binnen de gestelde termijn zou worden verwijderd. De hoger beroepen van appellanten werden gegrond verklaard, de eerdere uitspraken werden vernietigd en de besluiten van de colleges werden ongeldig verklaard. Tevens werden de colleges veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten.

Uitspraak

200503326/1 en 200503839/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats] respectievelijk [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraken in zaak nos. SBR 05/265 en SBR 05/430 en zaak no. SBR 05/189 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 29 maart 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
de colleges van burgemeester en wethouders van Veenendaal en Rhenen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2004 hebben de colleges van burgemeester en wethouders van Veenendaal en Rhenen (hierna: de colleges) aan de gemeente Veenendaal (hierna: de vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een acht lokalen tellend noodgebouw en de daarbij behorende infrastructuur op het perceel de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), waarbij is bepaald dat het gebouw en de infrastructuur tot en met 31 december 2007 in stand mag worden gehouden.
Bij (afzonderlijke) besluit van 21 december 2004 hebben de colleges, voor zover hier van belang, de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 29 maart 2005, verzonden op 11 april 2005 respectievelijk 12 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft appellant sub 1 bij brief van 14 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2005, en appellanten sub 2 bij brief van 28 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 31 mei 2005 heeft het college van Veenendaal van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2005, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. M.C. Spil, appellanten sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. L. Jongen, en de colleges, vertegenwoordigd door H.G.G. van Olderen, ambtenaar van de gemeente Veenendaal, C.A. Sanders, wethouder van die gemeente, en mr. J. Schoneveld, ambtenaar van de gemeente Rhenen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk zal voortduren.
2.2.    Het perceel is deels gelegen binnen het bestemmingsplan "Petenbos, plandeel oost" van de gemeente Veenendaal met de bestemming "Woondoeleinden" en deels gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Rhenen met de bestemming "Agrarisch gebied A".
Vast staat dat het oprichten van een acht lokalen tellend noodgebouw in strijd is met deze bestemmingsplannen. Ten einde de bouw niettemin mogelijk te maken, hebben de colleges vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 17 van de WRO voor een periode van drie jaar.
2.3.    Uit de stukken is gebleken dat het in de bedoeling ligt het noodgebouw te verwijderen zodra een appartementencomplex - met daarin opgenomen enige zogenoemde schoolwoningen - aan de overzijde van het perceel, gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Rhenen, is gebouwd en in gebruik kan worden genomen. Voor de realisering hiervan wil het college van burgemeester en wethouders van Rhenen toepassing geven aan de zelfstandige vrijstellingsprocedure, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.4.    Appellanten betogen, kort samengevat, dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat er concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn om aan te nemen dat het noodgebouw een tijdelijk karakter heeft.
2.5.    Voorop moet worden gesteld dat uit de tekst van artikel 17 van de WRO en de toelichting daarop blijkt dat de hier gegeven vrijstellingsmogelijkheid, waardoor zonder tussenkomst van gedeputeerde staten kan worden afgeweken van een vigerend bestemmingsplan, slechts kan worden gebruikt in gevallen waarin het gaat om een als tijdelijk beoogde afwijking van dat bestemmingsplan. Ten einde overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van het Bro te kunnen aannemen dat een bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven, dienen er concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn die daarvoor aanknopingspunten bieden. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk.
2.6.    De Afdeling is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat er onvoldoende objectieve gegevens voorhanden zijn om aan te nemen dat het noodgebouw niet langer dan vijf jaar - met in begrip van de mogelijkheid van verlenging van de verleende vrijstelling met twee jaar - ter plaatse in stand zal blijven. Daarbij is in aanmerking genomen dat het naar aanleiding van de ingediende zienswijzen aangepaste (concept) stedenbouwkundig plan "Veereind Rhenen", waarin het appartementencomplex is vervangen door bebouwing in de vorm van grondgebonden schoolwoningen, niet eerder dan op 1 november 2005 in de vergadering van de gemeenteraad zal worden vastgesteld, thans nog steeds geen verzoek om vrijstelling en/of aanvraag om bouwvergunning voor de bouw van de schoolwoningen is ingediend, nog geen aannemer is gekozen, het college van burgemeester en wethouders van Rhenen zich niet heeft vergewist van de bereidheid van gedeputeerde staten van Utrecht aan een vrijstellingsprocedure ter zake van de bouw van de schoolwoningen mee te werken en de gemeenteraad van Rhenen nog niet tot overdracht van de grond heeft besloten. Gelet hierop bestaat onvoldoende zekerheid dat de nieuwbouw van de schoolwoningen binnen de genoemde termijn tot stand zal komen en het in geding zijnde noodgebouw kan worden verwijderd.
2.7.    Hieruit volgt dat de colleges ten onrechte met toepassing van artikel 17 van de WRO vrijstelling en bouwvergunning hebben verleend ten behoeve van het noodgebouw.
2.8.    De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de bij de voorzieningenrechter ingestelde beroepen gegrond verklaren en de beslissingen op bezwaar van 21 december 2004 vernietigen.
2.9.    De colleges dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de beslissingen op bezwaar door de colleges van burgemeester en wethouders van Veenendaal en Rhenen gezamenlijk zijn genomen, acht de Afdeling het redelijk de colleges, ieder voor de helft, te veroordelen tot vergoeding van in verband met de behandeling van de hoger beroepen en de beroepen opgekomen proceskosten. De betaling van de bedragen aan appellanten dient door de gemeente Veenendaal te geschieden.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de hoger beroepen van appellant sub 1 en appellanten sub 2 gegrond;
II.    vernietigt de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 29 maart 2005, kenmerk SBR 05/265 en SBR 05/430 en kenmerk SBR 05/189;
III.    verklaart de door appellant sub 1 en appellanten sub 2 bij de voorzieningenrechter ingestelde beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van de colleges van burgemeester en wethouders van Veenendaal en Rhenen van 21 december 2004, kenmerk 2004\DVL 12968\071635 en kenmerk 2004\DVL 12950\072765;
V.    veroordeelt de colleges van burgemeester en wethouders van Veenendaal en Rhenen gezamenlijk tot vergoeding van bij appellant sub 1 en appellanten sub 2, ieder afzonderlijk, in verband met de behandeling van de hoger beroepen en de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Veenendaal aan appellant sub 1 en appellanten sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat door de gemeente Veenendaal aan appellant sub 1 en appellanten sub 2, ieder afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van de hoger beroepen en de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005
53.