200505866/1 en 200505866/2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1081 WW44 van de rechtbank
's-Gravenhage van 17 juni 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven.
Bij besluit van 21 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bergruimte op het perceel kadastraal bekend gemeente Schoonhoven, sectie […] nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2005, verzonden op 21 juni 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juli 2005 hebben appellanten de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit is verzoek is na doorzending bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005.
Bij brief van 12 augustus 2005 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Vergunninghouder is niet verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan voorziet enerzijds in een bergruimte met een oppervlakte van 7 m2 (op de bouwtekening aangegeven als bergruimte 11) tussen de keuken van de woning en de bestaande berging en anderzijds in een uitbreiding van de bestaande berging aan de achterzijde. Door middel van deuren staat bergruimte 11 in verbinding met de tuin, de keuken en de bestaande berging.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad 2e kwadrant" rust op het perceel de bestemming "Erf".
Ingevolge artikel 23, lid A, van de planvoorschriften is de als zodanig aangewezen grond bestemd voor opslag-, werk- en stallingsruimte en voor tuin en open ruimte.
Ingevolge artikel 23, lid B, onder 1, mogen op deze grond uitsluitend bijgebouwen worden gebouwd ten dienste van de hoofdgebouwen.
Ingevolge artikel 23, lid B, onder 2, aanhef en onderdeel a, is het bouwen verder slechts toelaatbaar indien de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, wordt onder een bijgebouw verstaan een in hoofdzaak niet voor bewoning bestemd gebouw, dat door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend geschikt is als berg- of werkruimte. Hieronder worden mede verstaan voor bewoning bestemde ruimten, zoals een uitgebouwde keuken en woonkamer (serre) behorende bij een woning.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bergruimte 11 een bijgebouw is in de zin van het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat deze ruimte in hoofdzaak dienst doet als verkeersruimte om de woning, de berging en de tuin te bereiken.
2.5. Dit betoog faalt. Niet (meer) in geschil is dat de planvoorschriften een aangebouwd bijgebouw met een omvang als in het bouwplan voorzien toelaten. Gelet op de ruime omschrijving van het begrip bijgebouw, waartoe naast een berg- of werkruimte zelfs een uitgebouwde keuken of woonkamer worden gerekend, bestaat er onvoldoende grond voor het oordeel dat het bouwplan met inbegrip van de op de bouwtekening als bergruimte aangegeven ruimte 11 niet als bijgebouw kan worden aangemerkt. Dat ruimte 11 tevens dienst doet als toegang tot andere ruimten maakt dat niet anders.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005