200502222/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/10 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Vught.
Bij besluit van 3 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vught (hierna: het college) aan [aanvrager] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel en het veranderen van de woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Vught, sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het college, voorzover hier van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2005, verzonden op 23 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het beroep tegen het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit van 3 april 2003 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college aan [aanvrager] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de eerste verdieping, het vernieuwen van de bestaande dakkapel en het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van de op het perceel staande woning.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 juni 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en [aanvrager]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2005, waar appellanten in persoon zijn verschenen. Het college is, met voorafgaande kennisgeving, niet op de zitting verschenen.
2.1. Vast staat dat de bij besluit van 3 april 2003 verleende bouwvergunning hangende het hoger beroep is ingetrokken. De bij het besluit van 19 oktober 2004 verleende bouwvergunning voorziet onder meer in de bebouwing waartegen appellanten zich in beroep hebben gekeerd. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een nieuwe bouwaanvraag en voorziet in een toeneming van de diepte en goothoogte van de bebouwing. De veranderingen ten opzichte van het eerder vergunde bouwplan zijn, mede gelet op de omvang van die bouw, dermate groot dat de op 19 oktober 2004 verleende bouwvergunning, anders dan appellanten hebben betoogd, niet kan worden aangemerkt als een hangende het beroep genomen besluit tot wijziging van het besluit van 3 april 2003, gehandhaafd op 23 december 2003. Gelet hierop dient te worden bezien of appellanten nog procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
2.1.1. De in dit verband door appellanten gestelde schade, bestaand uit een verminderde verkoopopbrengst van hun woning vanwege de op het perceel opgerichte bebouwing, kan niet worden toegerekend aan het bij de beslissing op bezwaar van 23 december 2003 gehandhaafde besluit van 3 april 2003. Uit het hoger beroepschrift blijkt namelijk dat appellanten hun woning in november 2004, derhalve na de bij besluit van 19 oktober 2004 verleende bouwvergunning, te koop hebben aangeboden. Op dat moment maakte de bij besluit van 19 oktober 2004 verleende bouwvergunning onder meer de bebouwing mogelijk die eerder bij besluit van 3 april 2003 was vergund.
Nu appellanten ook overigens geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak aannemelijk hebben gemaakt, moet worden geoordeeld dat het procesbelang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak is vervallen.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005