ECLI:NL:RVS:2005:AU2161

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507561/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing van het verbod op verbranden van hout door gemeente Alkemade

Op 22 augustus 2005 verleende de gemeente Alkemade een ontheffing voor het verbranden van hout, afkomstig van hutten die jaarlijks worden gebouwd voor vakantiespelen. De regionaal inspecteur milieuhygiëne Zuid-West, verzoeker in deze zaak, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg op 29 augustus 2005 de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. De Voorzitter, Th.G. Drupsteen, heeft het verzoek afgewezen. Hij overwoog dat de ontheffing betrekking had op schoon hout dat onder toezicht van de brandweer werd verbrand. Verzoeker betoogde echter dat er ook andere materialen, zoals plastics en geverfd hout, zouden worden verbrand, wat zou leiden tot verontreiniging van lucht, bodem en grondwater. Hij stelde dat de gemeente niet had onderzocht of de verbranding in het belang van het doelmatig beheer van afvalstoffen was en dat onduidelijk was waar het verkoolde hout na de verbranding naartoe zou gaan.

De Voorzitter oordeelde dat de gemeente niet had voldaan aan de vereisten van de Wet milieubeheer, maar weigerde toch de voorlopige voorziening. Hij nam in overweging dat de verbranding onder strikte voorwaarden plaatsvond, zoals alleen bij gunstig weer en met schoon hout. Bovendien was de activiteit al bekendgemaakt in de gemeente, en een spoedige voorziening zou onrust veroorzaken. Na afweging van alle belangen concludeerde de Voorzitter dat er onvoldoende redenen waren om het verzoek toe te wijzen. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200507561/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de regionaal inspecteur milieuhygiëne Zuid-West,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2005 heeft verweerder aan de gemeente Alkemade krachtens artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer een ontheffing verleend van het verbod van artikel 10.2, eerste lid, van die wet van het verbranden van hout.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.
Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
De ontheffing ziet op het verbranden van hout, dat afkomstig is van hutten die eenmaal per jaar in het kader van vakantiespelen binnen de gemeente Alkemade worden gebouwd. De hutten zijn gebouwd van schoon hout. Het hout wordt verbrand onder direct toezicht van de gemeentelijke brandweer, die in dit kader een brandweeroefening houdt.
Verzoeker heeft aangevoerd dat geen ontheffing had mogen worden verleend. Hij betoogt dat in dit geval een grote partij houtafval wordt verbrand en geconstateerd is dat de te verbranden partij - anders dan in de ontheffing is voorgeschreven - niet louter schoon hout bevat. Volgens verzoeker zullen ook onder meer plastics, bitumen, tapijt, spaanplaat en gelijmd en geverfd hout worden mee verbrand. Naar zijn mening bestaat er door de ongecontroleerde verbranding van deze afvalstoffen en het ontbreken van voorzieningen een groot risico op de verontreiniging van lucht, bodem en grondwater. Tot slot betoogt hij dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of het verbranden van het afvalhout in het belang van het doelmatig beheer van afvalstoffen is en dat onduidelijk is waar de ongeveer 30 ton verkoold hout na afloop van de verbranding naar zal worden afgevoerd.
Het bepaalde in artikel 10.64, eerste lid, van de Wet milieubeheer, brengt met zich dat artikel 8.6 van de Wet milieubeheer van toepassing is en dat verweerder vóór het nemen van het bestreden besluit, een ontwerp van dat besluit had moeten opstellen waartegen zienswijzen hadden kunnen worden ingediend. Hiervan is de Voorzitter niet gebleken. Voorts dient verweerder bij het verlenen van een ontheffing krachtens artikel 10.63, tweede lid, onder meer te beoordelen of de ontheffing uit het oogpunt van een doelmatig beheer van afvalstoffen kan worden verleend. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat verweerder deze beoordeling heeft uitgevoerd. De Voorzitter ziet echter af van het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij betrekt hij dat de verbranding volgens de aan de ontheffing verbonden voorschriften slechts mag plaatsvinden bij gunstig weer en gunstige wind, er louter schoon hout mag worden verbrand en de verbranding op een zorgvuldige wijze dient te geschieden. Deze activiteit vindt jaarlijks plaats en is ruim van tevoren in de gemeente als attractie bekend gemaakt. Verder is het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op een dusdanig laat tijdstip ingediend dat bij het treffen van een voorziening op een dergelijke korte termijn tot onrust en verwarring in de gemeente Alkemade aanleiding zou geven. Na afweging van alle betrokken belangen ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Helvoort
Voorzitter ambtenaar van Staat
361.