ECLI:NL:RVS:2005:AU2609

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501452/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor woonwagen in Winterswijk

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk op 28 april 2003 geweigerd om appellant een tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de plaatsing van een woonwagen/stacaravan op een perceel in Winterswijk. Appellant had de woonwagen/stacaravan eind 2002/begin 2003 geplaatst, omdat zijn woning te klein was geworden voor zijn gezin. Hij was voornemens de woonwagen/stacaravan te verwijderen na de bouw van een groter huis. Het college verklaarde het bezwaar van appellant op 23 januari 2004 ongegrond, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Zutphen. De rechtbank verklaarde het beroep op 5 januari 2005 ongegrond. Appellant ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 19 augustus 2005 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat de plaatsing van de woonwagen/stacaravan in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) staat weliswaar tijdelijke vrijstellingen toe, maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders een beleid had gevolgd dat het verlenen van vrijstellingen voor woonwagens in de bebouwde kom tijdens de bouw van een woning uitsloot. Dit beleid werd niet onredelijk of onaanvaardbaar geacht. De Afdeling onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de redenen die appellant aanvoerde voor de plaatsing van de woonwagen/stacaravan niet voldoende gewicht hadden om van het beleid af te wijken.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het hoger beroep niet gegrond was. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 14 september 2005.

Uitspraak

200501452/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/312 WRO van de rechtbank Zutphen van 5 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) appellant geweigerd om op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de plaatsing van een woonwagen/stacaravan op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2005, verzonden op 6 januari 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.W.T. Schuurman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft eind 2002 / begin 2003 een woonwagen/stacaravan bij zijn woning aan de [locatie] geplaatst, omdat zijn woning te klein is geworden voor zijn gezin met twee opgroeiende kinderen. Hij is voornemens de woonwagen/stacaravan weer te verwijderen, na het gereedkomen van een groter huis dat hij ter plaatse wil bouwen.
2.2.    Niet in geschil is dat de plaatsing van een woonwagen/stacaravan op het in geding zijnde perceel strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centraal Ontwikkelingsplan, Deel 1".
2.3.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan.
2.4.    Het betoog van appellant in hoger beroep komt neer op een herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank die gronden terecht verworpen.
De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat het door het college gevolgde beleid, inhoudende dat voor het plaatsen van woonwagens en caravans in de bebouwde kom gedurende de bouw van een woning, anders dan voor woningen in het buitengebied en voor bedrijven, geen vrijstelling wordt verleend in verband met de ontsiering van het aanzien van de gemeente, niet onredelijk of onaanvaardbaar is en dat het college aan de door appellant aangevoerde redenen voor plaatsing van de woonwagen/stacaravan niet een zodanig gewicht heeft moeten toekennen dat zij een afwijking van het beleid rechtvaardigen. In dat verband onderschrijft de Afdeling de overwegingen 4.6. en 4.7. van de rechtbank, waarin wordt aangegeven dat appellant niet met succes een beroep kan doen op de tijdelijke plaatsing destijds van een woonunit op het perceel Kalverstraat 1 en de tijdelijke plaatsing in het voorjaar van 2003 van een kantoorunit bij de Rabobank.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor schadevergoeding op de voet van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, als waar appellant in hoger beroep om heeft verzocht, is geen plaats, reeds omdat die bepaling, die, gelet op artikel 39 van de Wet op de Raad van State, van overeenkomstige toepassing is op het hoger beroep, daarin slechts voorziet, indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard, hetgeen niet het geval is.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005
202.