ECLI:NL:RVS:2005:AU2636

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504294/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake revisievergunning voor afvalverwerking

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 september 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 4 augustus 2004. Het verzoeker, die in persoon verscheen, vroeg om herziening van de uitspraak die het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof een revisievergunning voor een inrichting die onder andere bestemd is voor het op- en overslaan van afvalstoffen en het composteren van groente-, fruit- en tuinafval. De herziening werd aangevraagd op basis van nieuwe feiten die verzoeker na de eerdere uitspraak had ontdekt, namelijk dat er metingen waren verricht waaruit bleek dat de geuremissie niet voldeed aan de aan de vergunning verbonden voorschriften.

De Afdeling heeft in haar overwegingen uiteengezet dat herziening op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht alleen mogelijk is als de feiten of omstandigheden vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren bij de indiener en, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Afdeling concludeerde dat de door verzoeker aangehaalde metingen niet relevant waren voor de rechtmatigheid van de vergunning, omdat deze betrekking hadden op de naleving van voorschriften op een bepaald moment en niet op de vergunning zelf. Daarom werd het verzoek tot herziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor verzoekers om tijdig relevante informatie aan te dragen tijdens de procedure. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze zaak geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200504294/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2004, in zaak no. 200304147/1.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 4 augustus 2004, in zaak no.
200304147/1, heeft de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 27 mei 2003, kenmerk 2002-25955, voorzover ontvankelijk, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2005 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2005, waar verzoeker in persoon en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de naamloze vennootschap "De Meerlanden Holding N.V.", vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.    In de hiervoor genoemde uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, is de bij besluit van 27 mei 2003 verleende revisievergunning aan de orde voor een inrichting onder meer bestemd voor het op- en overslaan van afvalstoffen, het composteren van groente, fruit- en tuinafval en het tijdelijk opslaan van compost. Het verzoek om herziening betreft het oordeel van de Afdeling omtrent de naleefbaarheid van de aan de vergunning verbonden voorschriften 5.4 a en b.
2.3.    Ingevolge voorschrift 5.4 a mag de geuremissie van de biofilterafvoer de grenswaarde van 56 miljoen ge/uur niet overschrijden.
Ingevolge voorschrift 5.4 b mag de geuremissie van de gehele inrichting niet zodanig zijn dat de geurcontouren, zoals vastgelegd in de bij de beschikking behorende bijlage 3, worden overschreden.
Ingevolge voorschrift 5.6 a moet binnen twaalf maanden nadat de beschikking in werking is getreden door vergunninghoudster door middel van metingen worden vastgesteld of aan het gestelde in de voorschriften 5.4 a en b wordt voldaan.
2.4.    Verzoeker betoogt dat op 1 juli 2004 bij de behandeling ter zitting van het beroep tegen de revisievergunning door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en vergunninghoudster is gesteld dat het biofilter een zodanige werking heeft, dat de voorschriften 5.4 a en b kunnen worden nageleefd. Naar verzoeker achteraf bekend is geworden waren er op dat moment echter al resultaten van metingen waarbij niet aan de genoemde voorschriften werd voldaan. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat dit, indien dit op 1 juli 2004 aan de Afdeling bekend was gemaakt, tot een andere uitspraak had kunnen leiden.
2.5.    De door verzoeker aangehaalde metingen betreffen de naleving van de voorschriften 5.4 a en b op het moment dat uitvoering werd gegeven aan controlevoorschrift 5.6. De feitelijke naleving op een bepaald moment van aan de vergunning verbonden voorschriften heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de vergunning. Reeds daarom zijn in hetgeen verzoeker in de onderhavige herzieningsprocedure naar voren heeft gebracht geen nader gebleken feiten of omstandigheden begrepen, die, waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.6.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld     w.g. Van Dam
Voorzitter         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005
441.