ECLI:NL:RVS:2005:AU2966

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506813/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfspanden en dienstwoning in Schouwen-Duiveland

Op 6 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland geweigerd om aan de aanvrager een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van twee bedrijfspanden en een dienstwoning op een perceel in de gemeente. De aanvrager heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat op 15 november 2004 door het college gegrond werd verklaard, waarna de bouwvergunning alsnog werd verleend. Echter, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg op 10 juni 2005, die het beroep van de verzoekers ongegrond verklaarde, is hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De verzoekers hebben op 3 augustus 2005 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, dat op 1 september 2005 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting waren de verzoekers vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. A.P. Cornelissen, en het college door ambtenaar R.P. Stam. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de bouwvergunning niet in stand zou blijven, vooral omdat er een positief deskundigenadvies was afgegeven en het provinciale beleid niet in de weg stond aan de verlening van de vergunning. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 september 2005.

Uitspraak

200506813/2.
Datum uitspraak: 12 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/914 en 03/366 VV van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 10 juni 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) geweigerd aan [aanvrager] bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van twee bedrijfspanden en een dienstwoning in één van die panden op het perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 november 2004 heeft het college het daartegen door [aanvrager] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog verleend.
Bij uitspraak van 10 juni 2005, verzonden op 30 juni 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 3 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 augustus 2005.
Bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door R.P. Stam, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [aanvrager] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de bouwvergunning uiteindelijk niet in stand zal blijven. Verzoekers komen uitsluitend op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat voor de verlening van de bouwvergunning een verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten ingevolge de planvoorschriften niet was vereist. Zo een dergelijke verklaring al vereist zou zijn, biedt het hoger beroep onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat deze verklaring uiteindelijk niet zal worden verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor het bouwplan, met inachtneming van de in de planvoorschriften gestelde criteria voor agrarische bedrijfsgebouwen, een positief deskundigenadvies is afgegeven. Dat advies is door verzoekers ter zitting niet betwist. Voorts laat het door verzoekers aangehaalde provinciale beleid inzake het tegengaan van nieuwe agrarische bouwblokken onverlet dat ingevolge de planvoorschriften voor het perceel een agrarisch bouwblok is toegekend.
2.3.    Gelet hierop en de betrokken belangen, waaronder het belang van [aanvrager] om gebruik te maken van de bouwvergunning, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2005
429.