ECLI:NL:RVS:2005:AU3356

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505784/5 en 200505784/6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake grondwateronttrekking door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 september 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en het verzet van de stichting "Stichting Belangen Stationsweg Hillegom" tegen een eerdere uitspraak van 11 augustus 2005. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de stichting tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 25 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard. De stichting had geen bedenkingen ingediend tegen het ontwerp van het besluit, waardoor zij geen beroepsrecht kon ontlenen aan de Wet milieubeheer.

De stichting heeft verzet aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij pas na het verstrijken van de termijn voor het indienen van bedenkingen op de hoogte was geraakt van mogelijke schade aan omliggende woningen door de onttrekking van grondwater. Tijdens de zitting op 5 september 2005 is de zaak behandeld, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door F.J. van Haren en het college door L.C. Aben. Ook andere partijen waren aanwezig, waaronder vertegenwoordigers van de gemeente Hillegom.

De Voorzitter van de Afdeling, Th.G. Drupsteen, heeft in zijn overwegingen geconcludeerd dat de stichting geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die niet al in de eerdere uitspraak zijn behandeld. Het verzet werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van bedenkingen binnen de gestelde termijnen en de verantwoordelijkheid van burgers om zich tijdig te informeren over de gevolgen van besluiten die hen aangaan.

Uitspraak

200505784/5 en 200505784/6.
Datum uitspraak: 21 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
de stichting "Stichting Belangen Stationsweg Hillegom", gevestigd te Hillegom,
opposante.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 11 augustus 2005, no. 200505784/3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van opposante tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) van 25 april 2005, kenmerk DGWM/2005/6528, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposante bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2005, verzet gedaan.
Bij brief van 18 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2005, heeft opposante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2005, waar opposante, vertegenwoordigd door F.J. van Haren, is verschenen.
Voorts is het college, vertegenwoordigd door L.C. Aben, ambtenaar van de provincie, gehoord.
Daarnaast is [partij], vertegenwoordigd door J.D. van Tol, alsmede het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom, vertegenwoordigd door D.J.T. Walther en ing. H.A. Kloos, ambtenaren van de gemeente, ter zitting verschenen.
Ter zitting is toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in verzet.
2.2.    In de uitspraak van 11 augustus 2005 heeft de Afdeling het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard, omdat door haar geen bedenkingen zijn ingebracht tegen het ontwerp van het besluit en zij daarom geen beroepsrecht kan ontlenen aan artikel 20.6 van de Wet milieubeheer.
2.3.    Opposante heeft naar voren gebracht dat door haar geen bedenkingen zijn ingediend, omdat eerst na het verstrijken van de termijn voor het indienen van bedenkingen bij haar bekend werd dat het onttrekken van grondwater kan leiden tot schade aan de omliggende woningen. Volgens haar kan van een gewone burger niet worden verwacht dat naar aanleiding van een ontwerp van het besluit dergelijke gevolgen worden overzien.
2.3.1.    De Voorzitter constateert dat opposante geen voor de beoordeling van haar beroepsrecht relevante feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, die niet reeds bij de uitspraak van 11 augustus 2005 door de Afdeling zijn betrokken. In het betoog van opposante dat uit onderzoek is gebleken dat de omstandigheden waaronder blijkens het besluit grondwater zullen worden onttrokken mogelijk tot schade voor de omliggende woningen zal leiden, ziet de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat het niet-inbrengen als bedenking daarvan redelijkerwijs niet aan opposante kan worden tegengeworpen. De Voorzitter ziet in hetgeen door opposante naar voren is gebracht dan ook geen redenen om tot een ander oordeel te komen dan de uitspraak van 11 augustus 2005.
2.4.    Het verzet is ongegrond.
2.5.    Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het verzet ongegrond;
II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005
163-428.