ECLI:NL:RVS:2005:AU3363

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501217/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • P.M.M. de Leeuw-Van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vestiging voorkeursrecht gemeenten op perceel in Alkmaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard met betrekking tot de vestiging van een voorkeursrecht op een perceel in Alkmaar. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had op 19 augustus 2003 een voorstel gedaan om het perceel, kadastraal bekend als sectie B, nummer 4770, aan te wijzen als gronden waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing is. De raad van de gemeente Alkmaar heeft dit voorstel op 6 oktober 2003 goedgekeurd voor een maximale duur van twee jaar. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de raad heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 15 april 2004.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 december 2004 geoordeeld dat de besluiten van de raad rechtmatig waren. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de Wvg beoogt te voorkomen dat prijzen op basis van voorkennis worden bepaald. Hij stelde dat hij geen reële prijs voor zijn perceel heeft gekregen en dat hij financieel benadeeld is door de vestiging van het voorkeursrecht. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de onderhandelingen tussen de appellant en HBG Vastgoed BV voorafgaand aan de vestiging van het voorkeursrecht losstaan van de vestiging zelf. Bovendien biedt de Wvg waarborgen voor een reële prijsbepaling bij de verkoop van het perceel.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had terecht terughoudend getoetst, aangezien de vestiging van een voorkeursrecht een discretionaire bevoegdheid is. De stelling van de appellant dat er sprake is van ongelijke behandeling werd niet onderbouwd en kon daarom niet leiden tot de conclusie dat het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel was genomen. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200501217/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 04/1090 van de rechtbank Alkmaar van 20 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Alkmaar.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan de raad van de gemeente Alkmaar (hierna: de raad) een voorstel gedaan om (onder meer) het perceel, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie B, nummer 4770 aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.
Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft de raad op grond van de artikelen 2a en 8 van de Wvg (onder meer) voornoemd perceel voor de maximale duur van twee jaar aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.
Bij besluit van 15 april 2004 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2004, verzonden op 28 december 2004, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 april 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2005, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door R. van Gelder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wvg kan de verkoper, indien burgemeester en wethouders en de verkoper, nadat gehandeld is overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 12-15, in onderhandeling zijn getreden over de verkoop, aan burgemeester en wethouders de wens te kennen geven, dat over de prijs advies zal worden uitgebracht door deskundigen, te benoemen door de rechter. Binnen twee weken na de ontvangst van het desbetreffende schriftelijke verzoek van de verkoper, verzoeken burgemeester en wethouders de rechtbank van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen, een of meer deskundigen te benoemen, ten einde het bedoelde advies uit te brengen.
2.2.    Appellant betoogt dat de Wvg ertoe strekt te voorkomen dat prijzen op basis van voorkennis worden bepaald en dat hij heeft geprobeerd inzicht te verschaffen in de door hem veronderstelde voorkennis van HBG Vastgoed BV (thans: BAM Vastgoed B.V.).
Dit betoog van appellant faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat onderhandelingen tussen appellant en HBG Vastgoed BV over de verkoop van zijn perceel voorafgaand aan vestiging van het voorkeursrecht losstaan van de daadwerkelijke vestiging van dat voorkeursrecht.
2.3.    Voorzover appellant stelt dat hem geen reële prijs is geboden voor zijn perceel en hij derhalve financieel is benadeeld door vestiging van het voorkeursrecht, wordt overwogen dat artikel 16, eerste lid, van de Wvg waarborgen biedt om tot een reële prijsbepaling te komen in geval van verkoop van appellants eigendom. Voorts heeft de rechtbank terecht benadrukt dat het voorkeursrecht niet met zich brengt dat appellant gedwongen is zijn perceel te verkopen en dat uitoefening van het voorkeursrecht, alsmede vaststelling van een koopprijs, thans niet aan de orde is.
2.4.    Voorts brengt appellant naar voren dat de rechtbank ten onrechte slechts terughoudend heeft getoetst.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2003 in zaak no.
200203398/1, betreft de vestiging van een voorkeursrecht een discretionaire bevoegdheid die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. Het betoog faalt.
2.5.    Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen. De stelling van appellant dat sprake is van ongelijke behandeling, omdat op percelen van andere projectontwikkelaars geen voorkeursrecht is gevestigd, is niet nader onderbouwd. Deze enkele stelling kan niet leiden tot de conclusie dat het besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-Van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. De Leeuw-Van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
97-440.