ECLI:NL:RVS:2005:AU3367

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410428/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woningen in Maasland en de rechtsgeldigheid van vrijstelling

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning die op 24 juni 2002 door het college van burgemeester en wethouders van Maasland is verleend voor de bouw van zes woningen op het perceel Kortebuurt/Foppenpolder te Maasland. De vergunning werd verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals dat tot 3 april 2000 gold. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 29 november 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dit leidde tot hoger beroep door zowel het college als appellante sub 2.

De Raad van State heeft de zaak op 25 augustus 2005 behandeld. De appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen, omdat er geen voorbereidingsbesluit of ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage was gelegd. De rechtbank had volgens hen ook moeten overwegen dat de woningen al waren gerealiseerd en bewoond, en dat dit aanleiding had moeten zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

De Raad van State oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond zijn en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling had kunnen verlenen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 28 september 2005.

Uitspraak

200410428/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
2.    [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de mondelinge uitspraak in zaak no. AWB 02/4156 WW44 van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 november 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant sub 1.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasland, rechtsvoorganger van appellant sub 1 (hierna: het college) aan appellante sub 2 met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000, bouwvergunning verleend voor zes woningen op het perceel plaatselijke bekend Kortebuurt/Foppenpolder te Maasland, kadastraal bekend gemeente Maasland sectie […], nummers […].
Bij besluit van 19 september 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 november 2004, waarvan het
proces-verbaal is verzonden op 9 december 2004, heeft de rechtbank
's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 17 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2004, en [appellante sub 2] bij brief van 12 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij] heeft gereageerd bij brief van 13 juni 2005.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Naaldwijk, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals dat luidde tot 3 april 2000, omdat ten tijde van het primaire besluit noch ten tijde van de beslissing op bezwaar een voorbereidingsbesluit gold of een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage was gelegd en derhalve niet was voldaan aan de in dat artikel gestelde eisen voor het verlenen van vrijstelling. [appellante sub 2] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de rechtbank met dat oordeel is getreden buiten de omvang van het aan haar voorgelegde geschil. In beroep heeft [wederpartij] aangevoerd dat het college bedoelde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De beoordeling van dat standpunt kan niet los worden gezien van de vraag of het college in dit geval daadwerkelijk bevoegd was vrijstelling te verlenen.
2.2.    Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank in de omstandigheid dat het bouwplan reeds is gerealiseerd en de betreffende woningen reeds worden bewoond aanleiding had behoren te zien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 september 2002 in stand te laten. De door appellanten genoemde omstandigheid brengt niet zonder meer mee dat de vrijstelling bij een nieuwe beslissing op bezwaar zou moeten worden gehandhaafd. Bovendien was ten tijde van de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank nog steeds geen basis voor anticipatie aanwezig. Niet valt in te zien dat de rechtbank in dit geval had dienen te motiveren waarom zij van haar bevoegdheid tot toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geen gebruik heeft gemaakt.
2.3.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Willems
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
412.