ECLI:NL:RVS:2005:AU3757

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507270/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke handhaving van milieuwetgeving

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 september 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een handhavingstraject. Verzoekster, een onderneming, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen door het college van gedeputeerde staten van Gelderland vanwege overtredingen van de Wet milieubeheer. De last was opgelegd op 13 december 2004 en betrof overtredingen van voorschriften die verbonden waren aan de verleende vergunning voor de inrichting van verzoekster. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er uitzicht op legalisatie bestond.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 september 2005. Tijdens deze zitting is gebleken dat verzoekster een melding had ingediend en een veranderingsvergunning had aangevraagd, maar dat er op dat moment nog geen aanvraag was ingediend. De Voorzitter oordeelde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond, en dat handhaving in het algemeen belang was. De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen met inachtneming van de belangen van de betrokken partijen en de noodzaak tot handhaving van de milieuwetgeving.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuwetgeving en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan afzien van handhaving. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 september 2005.

Uitspraak

200507270/2.
Datum uitspraak: 26 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2004 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschriften, verbonden aan de voor de inrichting van verzoekster bij besluit van 12 oktober 1999 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning, en vanwege overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft verweerder, beslissende op het hiertegen gemaakte bezwaar, de opgelegde last op één punt verduidelijkt en voor het overige ongewijzigd in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 september 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.M. Vos, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde] en ing. A.D. Hol, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.B.M. van Dam en J.W. Asmus, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft, zo is ter zitting gebleken, met name betrekking op de last voorzover deze is opgelegd vanwege overtreding van de aan de vergunning verbonden voorschriften 3.2 en 9.1 en van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
In voorschrift 3.2 zijn grenswaarden gesteld voor het piekgeluidniveau dat de inrichting bij de dichtstbijgelegen woningen mag veroorzaken.
In voorschrift 9.1 is, kort weergegeven, bepaald dat op het buitenterrein alleen lege containers mogen worden geplaatst.
De overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarop de last betrekking heeft bestaat uit het uitbreiden van de inrichting met twee percelen.
2.3.    Op zichzelf is niet in geschil dat op de bovengenoemde punten een overtreding heeft plaatsgevonden, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Verzoekster betoogt dat er een concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Zij wijst in dit verband op een door haar op 2 november 2004 ingediende melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer en op een veranderingsvergunning die zij heeft aangevraagd.
2.5.    Na het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder, bij besluit van 30 juni 2005, ten aanzien van de melding een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven. Bij uitspraak van heden in zaak nummer
200507343/1heeft de Voorzitter dat besluit geschorst. Het staat gelet hierop momenteel geenszins vast dat de veranderingen waarop de melding ziet met toepassing van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer kunnen worden gelegaliseerd.
Verder blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen aanvraag om een veranderingsvergunning was ingediend. Verweerder kon op dat moment dan ook concluderen dat er nog geen concreet uitzicht op verlening van een vergunning bestond. Ter zitting is gebleken dat weliswaar inmiddels een aanvraag is ingediend, maar dat onzeker is of deze in behandeling kan worden genomen.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat er een dermate concreet uitzicht op legalisatie bestaat, dat verweerder aanleiding zou moeten zien af te zien van verder handhavend optreden ten aanzien van de onder 2.2 genoemde overtredingen. Ook overigens ziet de Voorzitter geen grond voor een dergelijk oordeel.
2.6.    De Voorzitter ziet aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2005
262.