Op 20 december 2004 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) geweigerd om aan verzoekster een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B af te geven. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CBR heeft dit bezwaar op 30 maart 2005 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 1 juni 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 14 september 2005 behandeld. Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig, bijgestaan door mr. D. Pool van de Stichting Rechtsbijstand, en het CBR was vertegenwoordigd door mr. A.M.W. Jol-de Vries. De Voorzitter heeft overwogen dat de voorzieningenrechter in de eerdere uitspraak had geoordeeld dat het CBR niet vrijstond om verzoekster een verklaring van geschiktheid te verstrekken, gezien de regels omtrent het gebruik van geneesmiddelen zoals Ritalin.
De Voorzitter concludeert dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Gezien de belangen, waaronder de verkeersveiligheid, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft wel aangegeven dat de bodemprocedure op korte termijn behandeld dient te worden. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.