ECLI:NL:RVS:2005:AU3771

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500893/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woning in agrarisch gebied met landschappelijke waarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 13 december 2004 het bezwaar van appellant tegen de vrijstelling en bouwvergunning van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar gegrond verklaarde. Het college had op 15 juni 2004 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de oprichting van een woning met berging op een perceel dat kadastraal was aangeduid. Appellant, die tegen deze beslissing bezwaar had gemaakt, kreeg in eerste instantie gelijk van de voorzieningenrechter, die de beslissing op bezwaar vernietigde. Het college verklaarde echter bij besluit van 5 april 2005 de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State behandelt de zaak en overweegt dat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen. Appellant betoogt dat de vrijstelling niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, maar de Raad van State oordeelt dat de door het college gegeven ruimtelijke onderbouwing voldoende is en dat er geen grond is voor het oordeel dat de belangen van appellant niet zijn meegewogen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van het college van 5 april 2005 ongegrond. De beslissing van de Raad van State wordt uitgesproken in naam der Koningin op 5 oktober 2005.

Uitspraak

200500893/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2762 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 13 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een woning met berging op het perceel [locatie], kadastraal aangeduid als […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2004, verzonden op 22 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 20 maart 2005 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, de door appellant gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 15 juni 2004 in stand gelaten.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.J.B. Ross, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. Th.M. de Jong, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [vergunninghouder].
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college opnieuw beslist op het door appellant gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht zich mede hiertoe uit te strekken.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" (hierna ook: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (AL)", zonder bouwperceel.
Niet in geschil is dat het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan. Om niettemin realisatie van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen, onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voorzover hier van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.4.    Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: GS) hebben in hun besluit van 14 mei 2002 inzake goedkeuring van het bestemmingsplan verwezen naar het streekplanbeleid, in het kader van het realiseren van huisvesting in het plangebied ter vervanging van woningen die vanwege de voor de aanleg van de Betuweroute geldende risicocontour moeten worden geamoveerd. In het Streekplan 1996 Gelderland is ten aanzien van niet-gebonden functies in het landelijk gebied vermeld dat wanneer vanwege aanleg van infrastructurele werken panden met een woonfunctie worden geamoveerd, vervangende nieuwbouw een mogelijkheid is.
Bij brief van 5 augustus 2003 hebben GS aan het college medegedeeld dat het voorontwerpbestemmingsplan herbouw drietal woningen Bemweg/Maatjesweg als basis kan dienen voor het verlenen van een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, mits ook de VROM-inspectie zulks heeft geadviseerd in haar advies met betrekking tot dit bestemmingsplan. Dit advies is bij brief van 17 september 2003 afgegeven.
2.5.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de vrijstelling niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, nu deze niet in overeenstemming is met hetgeen is neergelegd in de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied 2000", aangezien het bouwplan niet is gelegen in of bij een kern.
2.5.1.    In de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is opgenomen dat gezien het bijzondere karakter het gemeentebestuur van mening is dat de gedupeerden van de amovering van 20 woningen extra in het kader van het Tracébesluit Betuweroute in staat moeten worden gesteld om vervangende huisvesting te realiseren. Een enkeling heeft de mogelijkheid om op eigen terrein een woning te herbouwen. Voor degenen die deze mogelijkheid niet hebben wordt onderzocht of er in of bij een kern een hervestiginglocatie, in vergelijking met het plan Poelwijk in Oud Zevenaar kan worden ontwikkeld.
Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat aan deze zinsnede niet de betekenis toekomt die appellant daaraan wil geven. Daartoe is van belang dat uit deze passage niet kan worden afgeleid dat daarmee is beoogd een limitatieve opsomming van mogelijke hervestigingslocaties te geven. Ook overigens is er geen grond voor het oordeel dat de door GS als voorontwerp bestemmingsplan aangeduide ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is voor het bouwplan voor een woning op de onderhavige locatie.
2.6.     Appellant betoogt voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat bij de verlening van de vrijstelling geen rekening is gehouden met zijn belangen. De voorzieningenrechter is terecht tot de slotsom gekomen dat er geen grond is voor het oordeel dat het college bij de afweging van belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.7.    Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
2.8.    Het beroep tegen het besluit van het college van 5 april 2005 is ongegrond.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar van 5 april 2005 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005
66-444.