ECLI:NL:RVS:2005:AU3774

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506367/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 september 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarbij aan haar een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van voorschrift 7.1 van de bij een eerdere vergunning verleende voorschriften. Dit besluit was genomen op 5 juli 2005, na geluidmetingen die door verweerder waren uitgevoerd. Verzoekster betwistte de overtreding en verzocht de Voorzitter om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2005, waar zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. De Voorzitter oordeelde dat de door verweerder uitgevoerde geluidmetingen en -berekeningen onvoldoende bewijs boden voor de vaststelling van een daadwerkelijke overtreding van voorschrift 7.1. De Voorzitter concludeerde dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende onderzoek had verricht naar zijn bevoegdheid om het bestreden besluit te nemen.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant te schorsen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het bestuursrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende onderzoek te verrichten voordat zij besluiten nemen die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor burgers.

Uitspraak

200506367/1.
Datum uitspraak: 29 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2005, kenmerk 1111464/PM, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 7.1 van de bij besluit van 3 oktober 1996 aan verzoekster verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. C.A.G. van der Heijden en bijgestaan door mr. M.R. de Jongh, en verweerder, vertegenwoordigd door M.M. Keltering-Schothuis, W.M.G. van Roosmalen en G.F.C. van Grunsven, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd omdat hij op basis van onder meer door hem op 28 oktober 2004 uitgevoerde geluidmetingen en -berekeningen heeft geconstateerd dat voorschrift 7.1 van de geldende revisievergunning wordt overtreden, nu gedurende de dagperiode de in dat voorschrift voorgeschreven equivalente geluidgrenswaarde met 5 dB(A) wordt overschreden.
Verzoekster betwist dat voorschrift 7.1 wordt overtreden.
2.3.    De Voorzitter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de door verweerder uitgevoerde geluidmetingen en
-berekeningen betrekking hebben op nabootsingen van de representatieve bedrijfssituatie waarbij volgens verweerder geluidoverlast ontstaat, te weten de warmere perioden van het jaar met een temperatuur boven 25˚C. Hierbij is verweerder uitgegaan van een aantal aannames betreffende de capaciteit van de ventilatoren op stal zes, die door verzoekster worden bestreden. Daargelaten de juistheid van de betwiste aannames overweegt de Voorzitter dat verweerder geen daadwerkelijke overtreding van voorschrift 7.1 heeft vastgesteld. Nu onvoldoende vaststaat dat voorschrift 7.1 op enig moment daadwerkelijk is overtreden moet worden geconcludeerd dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit.
2.4.    Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 5 juli 2005, kenmerk 1111464/PM;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005
154-493.