ECLI:NL:RVS:2005:AU3798

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500146/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijstelling en bouwvergunning voor poederfabriek DOC Kaas in Hoogeveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep van appellanten tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen ongegrond werd verklaard. De besluiten betroffen de vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de bouwvergunning voor een poederfabriek van de coöperatieve vereniging DOC Kaas. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat hun woningen meer dan 800 meter van het bouwplan verwijderd waren en er geen vrij zicht op het gebouw was.

De Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun bezwaar. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank in zoverre en verklaarde het bezwaar van de appellanten niet-ontvankelijk. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat er geen strijd was met de Wet geluidhinder. De Afdeling bevestigde dat het college niet verplicht was om het besluit aan te houden totdat er een uitspraak was gedaan op het goedkeuringsbesluit van de gemeenteraad.

De Raad van State concludeerde dat de vrijstelling van de bouwverordening terecht was verleend, omdat er eerder bodemonderzoek had plaatsgevonden. De Afdeling oordeelde dat de welstandscommissie positief had geadviseerd over het bouwplan en dat de realisering van een rand rondom het zuivelpark voldoende was verzekerd. De uitspraak van de rechtbank werd in zoverre vernietigd, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

200500146/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/109 WW 44 van de rechtbank Assen van 25 november 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 13 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) aan de coöperatieve vereniging met beperkte aansprakelijkheid "DOC Kaas ba" (hierna: DOC Kaas) vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) respectievelijk bouwvergunning verleend voor een poederfabriek op het perceel kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie D, nr. 4648 en plaatselijk bekend als het noordelijk gedeelte van het noordelijk blok van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein "Buitenvaart II" (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het college het tegen het vrijstellingsbesluit van 13 mei 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen en het bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2003 tot het verlenen van bouwvergunning ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 november 2004, waarvan op dezelfde dag proces-verbaal is opgemaakt en verzonden, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
DOC Kaas heeft gereageerd bij brief van 7 maart 2005.
Bij brief van 22 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar appellanten vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door G.J. Laninga, E. Kuipers en J.H. de Zeeuw, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen DOC Kaas, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Naar het oordeel van de Afdeling kunnen [partijen] (hierna te noemen: [partijen]) niet als belanghebbenden in de zin van voormeld artikel worden aangemerkt. De afstand van hun woningen dan wel bedrijfspanden tot het bouwplan bedraagt in al deze gevallen meer dan 800 meter en bovendien bestaat in al die gevallen geen, dan wel vrijwel geen vrij zicht op het geplande gebouw. Het college heeft het door hen gemaakte bezwaar ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dat miskend.
2.2.    Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Hoogeveen het bestemmingsplan "bedrijventerrein Buitenvaart II" vastgesteld. Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe dat plan goedgekeurd ondermeer voorzover het betreft de daarin aan het perceel toegekende bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Bij uitspraak van 31 juli 2003 heeft de Voorzitter van de Afdeling afwijzend beslist op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zake van die bestemming. Hieruit volgt dat dit bestemmingsplan ten tijde van de beslissing op bezwaar in zoverre rechtskracht had. Het college heeft zich bij die beslissing gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bouwplan daarmee in overeenstemming is en heeft gelet daarop het besluit tot het verlenen van vrijstelling herroepen. De Afdeling gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte tot dat oordeel is gekomen nu zij die stelling in beroep noch hoger beroep hebben geconcretiseerd en zij ook ter zitting desgevraagd niet hebben kunnen aangeven waarom het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is.
Het betoog van appellanten dat niet wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder en dat ter zake van het voor het gebied opgestelde milieueffectrapport geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden kan, wat er verder van zij, niet leiden tot het daarmee door hen beoogde resultaat nu het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog van appellanten dat het college de beslissing op bezwaar had moeten aanhouden totdat door de Afdeling was beslist op het tegen voormeld goedkeuringsbesluit ingestelde beroep ziet er aan voorbij dat er geen rechtsgrond valt aan te wijzen die het college daartoe verplichtte.
2.3.    Voorzover appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte vrijstelling heeft verleend van de ingevolge artikel 2.1.5 van de bouwverordening van de gemeente Hoogeveen geldende verplichting om bij de indiening van de aanvraag een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid te overleggen, faalt dat betoog. In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan "bedrijventerrein Buitenvaart II" heeft ter plaatse bodemonderzoek plaatsgevonden. Gelet daarop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat ter zake van het bouwplan zodanig rapport achterwege kon blijven. Niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan is voorzien op zodanig verontreinigde gronden dat bouwvergunning had moeten worden geweigerd wegens strijd met de bouwverordening.
2.4.    In haar advies van 16 oktober 2002 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over het bouwplan. Daarbij is opgemerkt dat zonder realisering van een rand rondom het zuivelpark waarvan de poederfabriek deel uitmaakt, een positief advies zou zijn uitgesloten. Appellanten betogen dat onvoldoende is verzekerd dat bedoelde rand daadwerkelijk zal worden gerealiseerd en dat het college gelet op het welstandsadvies de bouwvergunning had moeten herroepen wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
Dat betoog faalt. Het college heeft uitgaande van artikel 12, eerste lid, van de Woningwet bij zijn oordeel omtrent de welstandelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan terecht in aanmerking genomen dat de poederfabriek slechts een onderdeel is van een ter plaatse in fasen te realiseren zuivelpark dat nog verder ontwikkeld zal worden. Nu in het bouwplan voor de poederfabriek is voorzien in het oprichten van een gedeelte van de rand, het masterplan dat is opgesteld voor de verdere ontwikkeling en realisering van het zuivelpark voorziet in een rand rond het zuivelpark en voorts in een overeenkomst tussen de gemeente en DOC Kaas is vastgelegd dat de verdere realisering van het zuivelpark zal worden uitgevoerd overeenkomstig dat masterplan, heeft het college zich bij de beslissing op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat de realisering van die rand in voldoende mate is verzekerd.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond voorzover de rechtbank het beroep van [partijen] ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [partijen] gegrond verklaren, het besluit van 23 december 2003 vernietigen voorzover [partijen] daarbij in hun bezwaar zijn ontvangen en zal, zelf voorziende, het door hen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 25 november 2004, 04/109 WW44, voorzover daarbij het door [partijen] ingestelde beroep ongegrond is verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 23 december 2003, 03-22.937-BOWO/MMT, voorzover het bezwaar van [partijen] ontvankelijk is verklaard;
V.    verklaart het door [partijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VII.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 54,58 (zegge: vierenvijftig euro en achtenvijftig cent); het dient door de gemeente Hoogeveen aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX.    gelast dat de gemeente Hoogeveen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 437,00 (zegge: vierhonderdenzevenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Willems
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005
412.