200501991/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen
tegen de uitspraak in zaak no. 04/400 WRO van de rechtbank Assen van 24 januari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) aan de coöperatieve vereniging met beperkte aansprakelijkheid "DOC Kaas ba" (hierna: DOC Kaas) vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor een gebouw voor melkopslag en een kaasfabriek op het noordelijk gedeelte van het noordelijk blok van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Buitenvaart II (hierna: het perceel).
Bij besluit 20 augustus 2002 heeft het college de tegen de besluiten van 12 april 2002 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2003, 02/839 en 02/840 WRO, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 augustus 2002 vernietigd.
Bij besluit van 19 maart 2004, voorzover van belang, heeft het college, opnieuw beslissende op de bezwaren, het tegen het vrijstellingsbesluit van 12 april 2002 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen en het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2002 tot het verlenen van bouwvergunning ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
DOC Kaas heeft gereageerd bij brief van 27 april 2005.
Bij brief van 19 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G.J. Laninga, E. Kuipers en J.H. de Zeeuw, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord DOC Kaas, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Naar het oordeel van de Afdeling kunnen [partijen] (hierna te noemen: partijen]) niet als belanghebbenden in de zin van voormeld artikel worden aangemerkt. De afstand van hun woningen dan wel bedrijfspanden tot het bouwplan bedraagt in al deze gevallen meer dan 800 meter en bovendien bestaat in al die gevallen geen, dan wel vrijwel geen vrij zicht op de geplande bouwwerken. Het college heeft het door hen gemaakte bezwaar ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dat miskend.
2.2. Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Hoogeveen het bestemmingsplan "bedrijventerrein Buitenvaart II" vastgesteld. Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe dat plan goedgekeurd ondermeer voorzover het betreft de daarin aan het perceel toegekende bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Bij uitspraak van 31 juli 2003 heeft de Voorzitter van de Afdeling afwijzend beslist op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zake van die bestemming. Hieruit volgt dat dit bestemmingsplan ten tijde van de beslissing op bezwaar in zoverre rechtskracht had. Het college heeft zich bij die beslissing gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bouwplan daarmee in overeenstemming is en heeft gelet daarop het besluit tot het verlenen van vrijstelling herroepen. De Afdeling gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte tot dat oordeel is gekomen nu zij die stelling in beroep noch hoger beroep hebben geconcretiseerd en zij ook ter zitting desgevraagd niet hebben kunnen aangeven waarom het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is.
Het betoog van appellanten dat niet wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder en dat ter zake van het voor het gebied opgestelde milieueffectrapport geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden kan, wat er verder van zij, niet leiden tot het daarmee door hen beoogde resultaat nu het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog van appellanten dat het college de beslissing op bezwaar had moeten aanhouden totdat door de Afdeling was beslist op het tegen voormeld goedkeuringsbesluit ingestelde beroep ziet er aan voorbij dat er geen rechtsgrond valt aan te wijzen die het college daartoe verplichtte.
2.3. Voorzover appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte vrijstelling heeft verleend van de ingevolge artikel 2.1.5 van de bouwverordening van de gemeente Hoogeveen geldende verplichting om bij de indiening van de aanvraag een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid te overleggen, faalt dat betoog. In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan "bedrijventerrein Buitenvaart II" heeft ter plaatse bodemonderzoek plaatsgevonden. Gelet daarop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat ter zake van het bouwplan zodanig rapport achterwege kon blijven. Niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan is voorzien op zodanig verontreinigde gronden dat bouwvergunning had moeten worden geweigerd wegens strijd met de bouwverordening.
2.4. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. In voormelde uitspraak van 10 september 2003 heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellanten gericht tegen het oordeel van het college dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Tegen die uitspraak hebben appellanten geen hoger beroep ingesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 augustus 2003, in zake no.
200206222/1, AB 2003/355, heeft het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerdere gegeven oordeel heeft uit te gaan. Nu ter zitting is gebleken dat appellanten ten tijde van de uitspraak van 10 september 2003 bekend waren met de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, bestaat geen grond voor het oordeel dat hen niet kan worden tegengeworpen geen hoger beroep te hebben ingesteld tegen het in de uitspraak van 10 september 2003 vervatte oordeel van de rechtbank omtrent de welstand.
2.5. Het hoger beroep is gegrond voorzover de rechtbank het beroep van [partijen] ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [partijen] gegrond verklaren, het besluit van 19 maart 2004 vernietigen voorzover [partijen] daarbij in hun bezwaar zijn ontvangen en zal, zelf voorziende, het door hen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld, waarbij in aanmerking wordt genomen dat deze zaak gevoegd ter zitting is behandeld met het hoger beroep in zaak no. 200500146/1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 24 januari 2005, 04/400 WRO, voorzover daarbij het door [partijen] ingestelde beroep ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 19 maart 2004, 04-5.326-GW/HP, voorzover het bezwaar van [partijen] ontvankelijk is verklaard
V. verklaart het door [partijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk
VI. bepaalt dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 41,07 (zegge: eenenveertig euro en zeven cent); het dient door de gemeente Hoogeveen aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat de gemeente Hoogeveen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 682,00 (zegge: zeshonderdtweëentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005