ECLI:NL:RVS:2005:AU4138

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506746/1 en 200506746/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Boll
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van het plan van aanpak voor de op- en overslag van onbewerkte avi-slakken in de derde Merwedehaven Dordrecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 oktober 2005 uitspraak gedaan over de goedkeuring van een plan van aanpak voor de op- en overslag van onbewerkte avi-slakken door de besloten vennootschap Derde Merwedehaven B.V. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 31 december 2004 goedkeuring verleend aan dit plan, waartegen de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven in beroep ging. De appellante stelde dat de goedkeuring niet in overeenstemming was met de geldende milieuvoorschriften, met name met betrekking tot de emissie van stof en de luchtkwaliteit. De zaak werd behandeld tijdens een zitting op 6 september 2005, waar zowel de appellante als de verweerder aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van Derde Merwedehaven B.V.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de toetsing van de goedkeuring zich beperkte tot de in de vergunningvoorschriften aangegeven procedures. De appellante had niet aangetoond dat de goedkeuring van het plan van aanpak in strijd was met de relevante milieuvoorschriften. De Voorzitter concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat de eerder verleende milieuvergunning voor de inrichting niet ter discussie stond en dat de goedkeuring van het plan van aanpak binnen de kaders van deze vergunning viel.

De beslissing van de Voorzitter werd in naam der Koningin uitgesproken, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 oktober 2005.

Uitspraak

200506746/1 en 200506746/2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de stichting "Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven", gevestigd te Sliedrecht,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2004 heeft verweerder goedkeuring verleend aan het plan van aanpak "Op- en overslag onbewerkte avi-slakken afvalberging derde merwedehaven Dordrecht" (hierna: het plan van aanpak) dat door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Derde Merwedehaven B.V." (hierna: Derde Merwedehaven B.V.) aan hem is voorgelegd.
Bij besluit van 5 juli 2005, kenmerk DGWM/DMB/05/6346, verzonden op 8 juli 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2005, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Bartel en ing. M.W.J. Verstappen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Derde Merwedehaven B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Derde Merwedehaven B.V. drijft een inrichting voor onder meer de op- en overslag en voorbewerking van afvalstoffen. Voor deze inrichting is bij besluit van 2 april 2002 een milieuvergunning verleend. Ingevolge de aan deze vergunning verbonden voorschriften 1.3.2 en 2.1.3 dient, voorzover hier van belang, voordat activiteiten worden ontplooid ten aanzien van het voorbewerken en bufferen ten behoeve van nuttige toepassing, een beschrijving van de acceptatie- en controleprocedure en de wijze van registratie, met inachtneming van de hierop betrekking hebbende voorschriften 2.5 tot en met 2.8, ter goedkeuring te worden voorgelegd. De voorschriften 2.5 tot en met 2.8 bepalen welke gegevens in ieder geval moeten worden geregistreerd.
Ter voldoening aan deze voorschriften heeft Derde Merwedehaven B.V. voor de op- en overslag van onbewerkte avi-slakken het plan van aanpak ter goedkeuring aan verweerder voorgelegd.
2.3.    Het betoog van appellante komt erop neer dat verweerder bij de goedkeuring van het plan van aanpak ten onrechte niet heeft beoordeeld of het bufferen en overslaan van onbewerkte avi-slakken, vanwege de emissie van stof, toelaatbaar is gezien het Besluit luchtkwaliteit en de Richtlijn 96/61/EG.
2.4.    Verweerder heeft hij de goedkeuring van het plan van aanpak bovengenoemde vergunningvoorschriften als toetsingskader gehanteerd.
2.5.    De Voorzitter overweegt dat de aard van een besluit tot goedkeuring, als hier aan de orde, met zich brengt dat de toetsing zich beperkt tot het in de desbetreffende vergunningvoorschriften aangegeven kader. Hier ziet dit kader, kort weergegeven, op de te hanteren acceptatie-, controle- en registratieprocedures. Het betoog van appellante heeft geen betrekking op deze procedures, maar ziet veeleer op de vraag of het werken met onbewerkte avi-slakken op zichzelf vergunbaar is. Dit stond ter beoordeling bij het nemen van het inmiddels onherroepelijk geworden besluit van 2 april 2002 tot verlening van de vergunning voor de inrichting, en kan thans niet meer ter discussie staan.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005
262-446.