ECLI:NL:RVS:2005:AU4141

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507394/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor woningen in Werkendam

Op 10 december 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Werkendam vrijstelling en een bouwvergunning voor het bouwen van zeven woningen met bijbehorende voorzieningen op een perceel in Werkendam. Verzoekers, die schade aan hun woning vreesden door trillingen van bouwverkeer, hebben op 15 augustus 2005 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die hun eerdere bezwaar ongegrond had verklaard. Ze vroegen de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek op 14 september 2005 ter zitting behandeld, waar verzoekers, bijgestaan door een gemachtigde en een deskundige, en het college, vertegenwoordigd door een ambtenaar, aanwezig waren. Ook de vergunninghoudster was vertegenwoordigd. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de ontsluitingsweg voor de bouw pas over ongeveer driekwart jaar zou worden aangelegd en dat de tijdelijke bouwweg niet in het vrijstellingsbesluit was opgenomen. De werkzaamheden voor het bouwplan zelf stonden niet ter beoordeling in deze procedure.

Na afweging van de argumenten heeft de Voorzitter geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen, en er was ook geen reden voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 4 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200507394/2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1598 WRO VV en 05/1601 WRO van de rechtbank Breda van 9 juni 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Werkendam (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 7 woningen met bijbehorende voorzieningen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 1 april 2005 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2005, verzonden op 5 juli 2005, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 september 2005 hebben verzoekers de gronden van het verzoek ingediend.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2005, waar verzoekers, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door ing. A. van Belle, en het college, vertegenwoordigd door J. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ir. C.J. Plompen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers hebben om schorsing van de verleende vrijstelling en bouwvergunning verzocht, vanwege schade aan hun woning. Die schade is volgens verzoekers het gevolg van trillingen door bouwverkeer.
2.2.1.    Ter zitting is gebleken dat de in het vrijstellingsbesluit voorziene ontsluitingsweg eerst over ongeveer driekwart jaar zal worden aangelegd. De tijdelijke bouwweg die achter de woning van verzoekers loopt is niet voorzien in dit besluit. Dat besluit strekt ook anderszins niet tot toestemming voor het gebruik van de achter de woning van verzoekers liggende gronden voor bouwverkeer. De werkzaamheden ter uitvoering van het bouwplan staan in deze procedure niet ter beoordeling.
2.3.    Gelet op het voorgaande, bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van den Ende
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005
275.