ECLI:NL:RVS:2005:AU4562

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501732/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en bestemmingsplan in Bergh

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 januari 2005. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergh, dat op 9 maart 2004 een vrijstelling verleende van het bestemmingsplan voor het overschrijden van de maximale goothoogte en een bouwvergunning verleende voor het bouwen van een vrijstaande woning op een perceel in de gemeente Bergh. Appellant was van mening dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en had daarom verzocht om bestuursdwang, wat door het college werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had gehandeld en dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar de zaak op 7 september 2005 ter zitting werd behandeld. De Raad van State oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwplan binnen het goedgekeurde gedeelte van het bestemmingsplan viel en dat de bouwvergunning niet om die reden kon worden geweigerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200501732/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1042 WOW44 van de rechtbank Zutphen van 18 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergh,
thans het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2004  heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergh (hierna: het college) vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan voor het overschrijden van de maximale goothoogte en een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) aan [belanghebbende].
Bij besluit van 3 mei 2004 heeft het college het verzoek van appellant om toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van de bouwwerkzaamheden op het perceel afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft het college het tegen het besluit van 9 maart 2004 gemaakte bezwaar ongegrond en het tegen het besluit van 3 mei 2004 gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2005, verzonden op 21 januari 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 7 april 2005 en 20 juli 2005 zijn nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M. Alta, advocaat te Drachten, en het college, vertegenwoordigd door M.H.J. Reintjes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2.    Bij besluit van 23 maart 1995 heeft de raad van de toenmalige gemeente Bergh het bestemmingsplan "De Vaanhorst" vastgesteld.
Gedeputeerde staten hebben bij besluit van 6 november 1995, voor zover hier van belang, goedkeuring onthouden aan de bestemming "Woondoeleinden" voor zover gelegen binnen een afstand van 160 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel op het adres [locatie 2], een en ander zoals met rode omlijning op de plankaart is aangegeven.
Uit het vorenstaande volgt dat de rode omlijning zoals die op de plankaart is aangegeven, bepalend is voor het antwoord op de vraag aan welk plangedeelte goedkeuring is onthouden en welk gedeelte is goedgekeurd. De vraag vanaf welk punt de afstand van 160 meter zou moeten worden gemeten, is niet aan de orde, aangezien beantwoording van deze vraag geen verandering brengt in de ligging van de rode omlijning op de plankaart. De door appellant ingebrachte meetgegevens zijn, nu deze geen afbreuk doen aan de ligging van de rode omlijning op de plankaart, niet relevant.
2.3.    Het college heeft zich, na onderzoek door middel van een meting in het veld op het standpunt gesteld dat het bouwplan geheel gelegen is binnen het goedgekeurde gedeelte van het bestemmingsplan, dat de bestemming "Woondoeleinden" heeft. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college de ligging onjuist heeft vastgesteld. Er is dan ook niet gebleken dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, zodat de gevraagde bouwvergunning niet om die reden kon worden geweigerd.
2.4.    Nu evenmin is gebleken dat op het perceel wordt gebouwd in strijd met de bouwvergunning, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college op goede gronden heeft geweigerd de bouwwerkzaamheden stil te leggen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
17-499.