ECLI:NL:RVS:2005:AU4564

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501683/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor ondergrondse technische ruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 januari 2005, waarin het beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk ongegrond werd verklaard. Het college had op 12 maart 2003 een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een ondergrondse technische ruimte bij een woning. Appellant was het niet eens met deze vergunning en stelde dat er een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet vereist was. De rechtbank oordeelde echter dat het college de bouwvergunning niet om die reden kon weigeren.

Tijdens de zitting op 7 september 2005 werd de zaak behandeld, waarbij appellant en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. Appellant betoogde dat de technische ruimte geen integrerend deel van de woning uitmaakte en dus niet als aanbouw kon worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de technische ruimte inderdaad niet als bijgebouw kon worden aangemerkt, omdat deze los van de woning stond. Dit betekende dat de beslissing van het college om de bouwvergunning te verlenen in strijd was met het bestemmingsplan.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand had gelaten. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

200501683/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/4916 WW44 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een ondergrondse technische ruimte bij de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 september 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2005, verzonden op 20 januari 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Steen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is belanghebbende, bijgestaan door mr. I.N.A. Denninger, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan betreft de plaatsing van een technische ruimte met een inhoud van 32,76 m³.
Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Zuidduinen 1982" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "vrijstaande woningen, al dan niet met bijbehorende erven".
2.2    Ingevolge artikel 1, onder ij, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt, voor zover in de navolgende voorschriften niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onder een bijgebouw verstaan een huishoudelijke berg- of werkruimte dan wel een garage.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt de inhoud van een gebouw gemeten buitenwerks en zonder mederekening van geheel ondergronds gelegen ruimten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als "vrijstaande woningen, al dan niet met bijbehorende erven" aangegeven gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet vereist is.
Dit betoog faalt. Aangezien ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet het verkrijgen van een eventueel benodigde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet geen grond is voor het weigeren van een bouwvergunning, mocht het college de gevraagde bouwvergunning niet om die reden weigeren. Of daadwerkelijk een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet vereist is, zoals appellant betoogt, is in deze procedure niet aan de orde.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de technische ruimte geen integrerend deel van de woning uitmaakt en derhalve niet als aanbouw aan de woning kan worden gezien. Appellant meent dan ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bouwaanvrage in overeenstemming is met het bestemmingsplan en in verband daarmee aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten.
Dit betoog slaagt. Uit de zich in het dossier bevindende tekeningen en de ter zitting door partijen gegeven toelichting blijkt dat sprake is van een van de woning los staand gebouw. De technische ruimte is dan ook geen aanbouw die als onderdeel van de woning kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de woning en de technische ruimte door leidingen met elkaar zijn verbonden betekent niet dat sprake is van een bouwkundig geheel. Nu de technische ruimte niet als onderdeel van de woning kan worden aangemerkt, is niet van belang of de ruimte geheel of gedeeltelijk ondergronds is gelegen.
Nu de ruimte gelet op de definitie van artikel 1, onder ij, van de planvoorschriften evenmin kan worden aangemerkt als bijgebouw heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan op die grondslag in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, maar ten onrechte heeft geoordeeld dat aanleiding bestond de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierbij de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand zijn gelaten. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 januari 2005, 03/4916, voor zover daarbij rechtsgevolgen van het besluit van 25 september 2003 in stand zijn gelaten;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 (zegge: tweehonderdvijf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
17-499.