ECLI:NL:RVS:2005:AU4594

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500785/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • H. Borstlap
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het veranderen van een melkrundveehouderij en de rechtsgeldigheid van eerdere vergunningen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van 15 december 2004, waarbij de gemeente Ooststellingwerf een vergunning heeft verleend voor het veranderen van een melkrundveehouderij. De vergunninghouder heeft toestemming gekregen om een halfopen jongveestal met mestopslag te bouwen en de veebezetting uit te breiden met 42 stuks jongvee. Appellanten, die in de nabijheid wonen, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 23 augustus 2005, waar zowel de appellanten als de gemeente vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of de vergunning terecht was verleend.

De Afdeling overweegt dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure op 1 juli 2005 in werking zijn getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze inwerkingtreding van toepassing blijft op deze zaak. De vergunning betreft de bouw van een jongveestal op een afstand van ongeveer 130 meter van de woning van de appellanten. Eerdere vergunningen voor de inrichting zijn al verleend, waaronder een oprichtingsvergunning en een veranderingsvergunning. De appellanten richten hun beroep niet tegen de huidige vergunning, maar tegen eerdere besluiten die al onherroepelijk zijn geworden.

De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de eerdere vergunningen en de acceptatie van de melding al onherroepelijk zijn. De vraag of de melding terecht is geaccepteerd kan niet meer aan de orde komen in deze procedure. De Afdeling wijst erop dat er geen juridische basis is voor de opvatting dat de huidige vergunning ook de eerdere vergunningen zou omvatten en legaliseren. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200500785/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het veranderen van een melkrundveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 15 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door Y.A. Winters en J.H. Woudstra, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, in persoon.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Bij het thans in het geding zijnde besluit is vergund het bouwen - op een afstand van ongeveer 130 meter van de woning van appellanten - van een halfopen jongveestal met mestopslag en het uitbreiden van de veebezetting met 42 stuks jongvee.
Eerder zijn voor de inrichting, bij besluit van 12 februari 1981, een oprichtingsvergunning krachtens de Hinderwet voor het houden van 172 stuks melkvee en 43 stuks jongvee en, bij besluit van 26 juni 2002, een veranderingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een melk- en jongveestal en een melkcaroussel verleend. Verder heeft verweerder, voorzover hier van belang, bij besluit van 22 september 2004 schriftelijk verklaard een door vergunninghouder gedane melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, te accepteren voor het wijzigen van de indeling van de stallen en het vergroten van de mestopslagcapaciteit door het overkappen van het gedeelte tussen de bij de oprichtingsvergunning van 12 februari 1981 vergunde ligboxenstal en de bij de veranderings-vergunning van 26 juni 2002 vergunde jongveestal.
2.3.    Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter zitting richt het beroep zich niet tegen de bij het thans in geding zijnde besluit vergunde jongveestal met mestopslag en uitbreiding van de veebezetting op ongeveer 130 meter van de woning van appellanten.
Het beroep van appellanten is in feite gericht tegen de bij de veranderingsvergunning van 26 juni 2002 vergunde jongveestal en de wijzigingen waarop de bij besluit van 22 september 2004 geaccepteerde melding ziet.
Tegen het besluit van 26 juni 2002 tot verlening van de voornoemde veranderingsvergunning is door appellanten beroep ingesteld. Dit beroep is door de Afdeling in haar uitspraak van 9 oktober 2002, in zaaknr. 200204512/2, niet-ontvankelijk verklaard. Het door appellanten tegen deze uitspraak gedane verzet is door de Afdeling in haar uitspraak van 20 november 2002, in zaaknr. 200204512/3, ongegrond verklaard. Het besluit van 26 juni 2002 is hiermee onherroepelijk.
Tegen de bij besluit van 22 september 2004 gegeven verklaring tot acceptatie van de voornoemde melding hebben appellanten geen bezwaar gemaakt. Ook het besluit van 22 september 2004 was derhalve ten tijde van het instellen van het thans voorliggende beroep reeds onherroepelijk. De vraag of de melding al dan niet terecht is geaccepteerd kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
Voor de opvatting dat de bij het thans in het geding zijnde besluit verleende veranderingsvergunning tevens de onderliggende vergunningen en de geaccepteerde melding zou omvatten en daarmee legaliseren, is geen steun in het recht te vinden, nu die vergunning geen revisievergunning is als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer .
2.4.    Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt    w.g. Van Gemert
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005