200502543/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Baarn,
verweerder.
Bij besluit van 5 november 2004, kenmerk PLOW/JPN/nr. 046943, heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van de kippenhouderij van appellante op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 4 maart 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 april 2005.
Bij brief van 3 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante en [partij] en anderen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.B. Meyer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Q.J. Tjeenk Willink, advocaat te Amsterdam, en J. Timmerman-van Pijkeren, ambtenaar van de gemeente,
zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij].
2.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.
2.2. Het besluit tot het toepassen van bestuursdwang strekt ertoe dat appellante het door haar gehouden aantal kippen en hanen terugbrengt tot respectievelijk 20 en 1. Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de overweging dat artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer is overtreden, aangezien zonder daartoe verleende vergunning een inrichting voor het houden van gemiddeld 100 stuks hanen en kippen, op het perceel [locatie], in werking is gehouden. Dit aantal is niet bestreden.
2.3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 juni 2004, no.
200307697/1, ten aanzien van de onderhavige inrichting reeds geoordeeld dat bij het houden van 100 stuks kippen en enkele hanen sprake is van een vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Daarmee staat vast dat appelante handelde in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, zodat verweerder bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Appellante voert aan dat de kippen en de hanen slechts een geringe geluidbelasting veroorzaken en dat het bestemmingsplan het houden van kippen en hanen ter plaatse toestaat. Verder stelt zij dat verweerder het aantal kippen en hanen ten onrechte heeft beperkt tot slechts 20 respectievelijk 1.
2.5.1. In hetgeen appellante heeft aangevoerd en ook overigens ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving, zodat verweerder terecht is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang.
Bij besluit van 5 november 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellante om een nieuwe oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is daags na het thans bestreden besluit, te weten bij besluit van 5 maart 2005, ongegrond verklaard. Gezien deze omstandigheden heeft verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat geen concreet zicht op legalisatie bestond. Het besluit van 5 maart 2005 is overigens inmiddels onherroepelijk.
Wat de omvang van het aantal kippen en hanen betreft waartoe appellante zich volgens het bestreden besluit moet beperken, overweegt de Afdeling dat verweerder, nu appellante, gezien het vorenstaande, een inrichting in werking hield zonder een daartoe verleende vergunning, in beginsel bevoegd was handhavend op te treden ten aanzien van het gehele door appellante gehouden veebestand van 100 stuks kippen en hanen. Nu het bestreden besluit in dit geval meebrengt dat het houden van een beperkt aantal dieren wordt toegestaan - van welk aantal niet in geschil is dat de activiteit hierbij een hobbymatig karakter heeft -, is appellante, daargelaten de vraag bij hoeveel dieren het hobbymatige karakter in casu wordt overschreden, in zoverre niet tekortgedaan of benadeeld.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005