200502770/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/404, 04/405 en 04/604 van de rechtbank Breda van 28 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.
Bij besluit van 28 april 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten tot sluiting van de door Camping De Posthoorn B.V. geëxploiteerde camping (hierna: De Posthoorn).
Bij besluit van 11 november 1999 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 oktober 1999 is aan De Posthoorn een vergunning verleend ingevolge de Wet op de openluchtrecreatie (hierna: de Wor).
Bij besluit van 22 maart 2000 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraken inzake de nos. 99/2210 GEMWT en 00/808 WET van 26 juni 2001 heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de tegen beide besluiten door appellanten ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat het college nieuwe besluiten neemt met inachtneming van die uitspraken.
Bij uitspraak van 17 april 2002 inzake de nos.
200103877/1 en 200103883/1heeft de Afdeling die uitspraken bevestigd.
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft het college de bezwaren van appellanten deels gegrond en deels ongegrond verklaard, de vergunning ingevolge de Wor in die zin gewijzigd dat die wordt uitgebreid met de voorwaarden dat de afstand tussen de woning [locatie 1] en het dichtstbijzijnde kampeermiddel minimaal 13,2 meter en de afstand tussen de woning [locatie 2] en het dichtstbijzijnde kampeermiddel minimaal 33,5 meter dient te bedragen, en [vergunninghouder] bestuursdwang aangezegd wegens de aanwezigheid van twee kampeermiddelen binnen de afstand van 33,5 meter, gemeten vanaf de woning [locatie 2].
Bij uitspraak van 28 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de daartegen door appellanten en door De Posthoorn ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 april 2005 heeft De Posthoorn een reactie gegeven op het ingediende hoger beroep.
Bij brief van 19 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, het college, vertegenwoordigd door P.J.M. Overveld, H.C. van Hulten en P.M.J. Lazeroms, allen ambtenaar der gemeente, en De Posthoorn, vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2.1. [appellant A] woont aan de [locatie 1] en [appellant B] aan de [locatie 2] te [plaats]. Zij stellen veel geluidsoverlast te ondervinden van de naast hun percelen gelegen camping De Posthoorn en zich om die reden niet te kunnen verenigen met de voorschriften verbonden aan de ingevolge de Wor verleende en bij besluit van 6 januari 2004 gewijzigde vergunning, voor zover daarin de afstanden tussen hun woningen en het dichtstbijzijnde kampeermiddel op De Posthoorn zijn bepaald op 13,2 respectievelijk 33,5 meter. Zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen ruimte was voor het college om grotere afstanden voor te schrijven dan deze.
2.2. Vaststaat dat het college de bij besluit van 6 januari 2004 gehandhaafde vergunning met voormelde voorschriften heeft uitgebreid als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2002. Daarin heeft de Afdeling overwogen dat het college, teneinde voldoende waarborgen te bieden voor het in acht nemen van de vereiste afstanden, deze in de vergunning had moeten opnemen. Voorts is overwogen dat, aangezien niet duidelijk was welke afstanden dienden te worden gehanteerd, het college die alsnog moest bepalen, uitgaande van de uit 1988 daterende situatietekening van de camping, tussen partijen bekend als kaart II, waarvan volgens de Afdeling de bindende werking vaststaat, en feitelijke metingen ter plaatse.
2.3. De gemeentelijke landmeter, P. Lazeroms, heeft vervolgens op basis van kaart II berekend dat de kortst toegestane afstand tussen de woningen van appellanten en enig kampeermiddel van De Posthoorn 13,2 respectievelijk 33,5 meter bedraagt en zijn bevindingen neergelegd in zijn rapport van 19 mei 2003. De wijze van meting heeft hij ter zitting nader toegelicht. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat, gelet op dit rapport alsmede op de omstandigheid dat de daarin neergelegde bevindingen door appellanten niet op basis van gegevens van een ter zake deskundige zijn weerlegd, het college dit rapport van 19 mei 2003 niet ten onrechte aan het besluit van 6 januari 2004 ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, komt neer op herhaling van hun betoog in eerste aanleg dat door de rechtbank reeds op goede gronden is verworpen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005