ECLI:NL:RVS:2005:AU4965

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508116/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunningen in Den Haag

Op 18 oktober 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door verzoekers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die op 18 november 2004 zes bouwvergunningen hadden verleend voor het vergroten van woningen met een dakopbouw. Verzoekers stelden dat deze vergunningen in strijd waren met redelijke eisen van welstand en dat het college niet adequaat had beoordeeld of aan deze eisen werd voldaan. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage had eerder de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen.

De Voorzitter overwoog dat de bouwplannen voldeden aan de maximum bouwhoogte van 10 meter zoals vastgesteld in het bestemmingsplan "Duinlaan". Er was geen bewijs dat het bestemmingsplan een kennelijke misslag bevatte. Ook het betoog van verzoekers dat de bouwplannen in strijd waren met redelijke eisen van welstand werd verworpen, omdat de welstandscommissie een positief advies had uitgebracht en verzoekers geen deskundig tegenadvies hadden overgelegd. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.

Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 oktober 2005.

Uitspraak

200508116/2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. Awb 05 / 5151 WW 44 en Awb 05 / 5649 WW 44 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 september 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 18 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan onderscheidenlijk [vergunninghouders] zes bouwvergunningen verleend voor het vergroten van de woningen [locaties] te [plaats] met een dakopbouw.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2005 heeft het college de daartegen door verzoekers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en het college opgedragen opnieuw op de gemaakte bezwaren te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 21 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2005, waar verzoekster [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, en de overige verzoekers vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door E.R.J. Herklots, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghouder [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. A.L.C.M. Oomen, advocaat te Den Haag, en de overige vergunninghouders vertegenwoordigd door deze, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Gelet op de plankaart en de van belang zijnde planvoorschriften, moet het ervoor worden gehouden dat ingevolge het bestemmingsplan "Duinlaan" ter plaatse van de betrokken percelen een maximum bouwhoogte van 10 meter geldt. Niet in geschil is dat de bouwplannen daaraan voldoen. Dat het bestemmingsplan in dit opzicht een kennelijke misslag bevat is niet gebleken, terwijl in hetgeen verzoekers ter zake naar voren hebben gebracht geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan wat de bouwhoogte betreft wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening onverbindend is.
2.3.    Verzoekers betogen voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de bouwplannen in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, althans dat niet is gebleken dat het college op adequate wijze heeft beoordeeld of aan deze eisen wordt voldaan. De welstandscommissie heeft op 13 oktober 2004 een positief advies uitgebracht. Niet is gebleken dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Daarbij kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het standpunt van het college dat de in het verzoekschrift aangehaalde criteria uit de welstandsnota van de gemeente Den Haag betreffende zogenoemde groengebieden op de onderhavige bouwplannen niet van toepassing zijn en dat hier derhalve terecht niet aan is getoetst, komt de Voorzitter voorshands niet onjuist voor. Tot slot hebben verzoekers geen deskundig tegenadvies overgelegd.
2.4.    Gezien het vorenstaande, kan in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunningen niet mochten worden verleend.
2.5.    Gelet hierop en op de betrokken belangen, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Boer
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2005
201.