ECLI:NL:RVS:2005:AU5003

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503179/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake huishoudelijke afvalstoffen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 oktober 2005 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het betreft een besluit van 9 december 2004, waarbij bestuursdwang werd toegepast tegen de appellant wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk op 17 maart 2005, omdat het bezwaarschrift niet was ondertekend. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelde dat de gronden van het beroep niet-ontvankelijk verklaard moesten worden omdat deze niet op het bestreden besluit, maar op het primaire besluit van 9 december 2004 betrekking hadden.

De Raad van State oordeelde dat het standpunt van verweerder niet juist was. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht staat niet in de weg dat in beroep dezelfde gronden worden aangevoerd als in bezwaar. De Raad overwoog verder dat het bezwaarschrift inderdaad niet was ondertekend en dat de appellant in de gelegenheid was gesteld om dit verzuim te herstellen. Aangezien de appellant dit verzuim niet had hersteld, was het college terecht overgegaan tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad van State heeft de gronden van het beroep, die stelden dat de appellant de overtreding niet had begaan, niet beoordeeld, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2005.

Uitspraak

200503179/1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2004 heeft verweerder zijn beslissing om op 15 november 2004 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het in strijd met Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld.
Bij besluit van 17 maart 2005, kenmerk A.B.2005.2.00705/JIV, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant door toezending van het bezwaarschrift, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het standpunt van verweerder dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gronden van het beroep niet zien op het bestreden besluit maar op het primaire besluit van 9 december 2004, deelt de Afdeling niet. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat bepaalt dat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevat, staat er niet aan in de weg dat in beroep dezelfde gronden worden aangevoerd als in bezwaar.
2.2.    Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet is ondertekend.
2.2.1.    Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, Awb wordt het bezwaarschrift ondertekend.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, Awb kan het bezwaar indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen daarvan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.2.    Vaststaat dat het bij verweerder ingediende bezwaarschrift niet is ondertekend. Bij brief van 3 februari 2005 heeft verweerder appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim voor 17 februari 2005 te herstellen. Appellant is er hierbij op gewezen dat zijn bezwaar op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk zou worden verklaard indien hij het verzuim niet dan wel niet tijdig zou herstellen. Appellant heeft het verzuim niet hersteld.
Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.    Aan een beoordeling van de gronden van het beroep, welke inhouden dat appellant de overtreding niet heeft begaan, komt de Afdeling, gelet op het vorenstaande, niet toe.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005
190-509.