ECLI:NL:RVS:2005:AU5003
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Oosting
- F.B. van der Maesen de Sombreff
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake huishoudelijke afvalstoffen in Rotterdam
In deze zaak heeft de Raad van State op 26 oktober 2005 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het betreft een besluit van 9 december 2004, waarbij bestuursdwang werd toegepast tegen de appellant wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk op 17 maart 2005, omdat het bezwaarschrift niet was ondertekend. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelde dat de gronden van het beroep niet-ontvankelijk verklaard moesten worden omdat deze niet op het bestreden besluit, maar op het primaire besluit van 9 december 2004 betrekking hadden.
De Raad van State oordeelde dat het standpunt van verweerder niet juist was. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht staat niet in de weg dat in beroep dezelfde gronden worden aangevoerd als in bezwaar. De Raad overwoog verder dat het bezwaarschrift inderdaad niet was ondertekend en dat de appellant in de gelegenheid was gesteld om dit verzuim te herstellen. Aangezien de appellant dit verzuim niet had hersteld, was het college terecht overgegaan tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad van State heeft de gronden van het beroep, die stelden dat de appellant de overtreding niet had begaan, niet beoordeeld, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard.
De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2005.