200500564/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Lochem,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1679 WOW44; 03/1798 WOW44 van de rechtbank Zutphen van 2 december 2004 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kondor Wessels Projecten B.V., gevestigd te Rijssen
1. de gemeenteraad van Lochem;
2. appellant.
Bij besluit van 26 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Lochem (hierna: de raad) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kondor Wessels Projecten B.V. (hierna: Kondor Wessels) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen voor het oprichten van een appartementencomplex en twee woningen onder één kap (hierna: het bouwplan) aan de Nieuweweg te Lochem.
Bij besluiten van 6 juni 2003 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd de voor het bouwplan gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft het college de tegen de besluiten van 6 juni 2003 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft de raad het tegen het besluit van 26 mei 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 2 december 2004, verzonden op 9 december 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van de raad en het college ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 juni 2005 heeft Kondor Wessels een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2005, waar het college, vertegenwoordigd door J.A.J. Hoefnagels, ambtenaar van de gemeente, en Kondor Wessels, vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Enschede, en ing. G. Hoek, werkzaam bij Aveco de Bondt, raadgevend ingenieursbureau, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lochem-Oost" dat in 1977 is vastgesteld. Om medewerking aan het bouwplan te verlenen is derhalve vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, vereist.
2.2. De raad heeft geweigerd vrijstelling te verlenen omdat het bouwplan is geprojecteerd binnen een afstand van 100 meter van het [kipverwerkingsbedrijf], waardoor dat bedrijf in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2002, no. 200100891/1, inzake het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten) van 2 januari 2001 omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Lochem-Oost, 1998". Gedeputeerde staten hebben bij dat besluit goedkeuring onthouden aan zowel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" als de bestemming "Woondoeleinden", betreffende het plandeel dat is gelegen tussen de Graaf Ottoweg, de Berkel, de Endepol en de Nieuweweg. Hiertoe hebben zij overwogen dat het [bedrijf] in milieucategorie 3 van de bij het plan behorende Lijst van bedrijfstypen valt, zodat het geen positieve bestemming heeft gekregen en voorts, dat de toelaatbaarheid van dit bedrijf daardoor afhankelijk is van een vrijstelling.
De Afdeling heeft in voormelde uitspraak geoordeeld dat gedeputeerde staten terecht goedkeuring hebben onthouden aan dit onderdeel van het bestemmingsplan.
2.3. Kondor Wessels heeft bij haar bouwaanvragen een rapport van 16 september 2002 van een door Aveco de Bondt in haar opdracht verricht akoestisch onderzoek gevoegd; de bevindingen van dat onderzoek luiden dat het bouwplan binnen de cirkel van 100 meter geen beperkingen voor de bedrijfsvoering van het kipverwerkingsbedrijf tot gevolg zal hebben en dat het woon- en leefklimaat van de bewoners van de te bouwen woningen en appartementen voldoende is verzekerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de raad bij de onderbouwing van de weigering om de gevraagde vrijstelling te verlenen, niet kon volstaan met een enkele verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van de Afdeling. Hij had de uitkomsten van het door Aveco de Bondt verrichtte onderzoek bij zijn besluit behoren te betrekken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005