ECLI:NL:RVS:2005:AU5387

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508400/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunningen voor appartementen en patiowoningen in Landgraaf

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 oktober 2005 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen in het kader van hoger beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf. De verzoeker sub 1, Woonmaatschappij Hestia Groep, had vrijstellingen en bouwvergunningen aangevraagd voor de bouw van 60 appartementen, 59 appartementen en 15 patiowoningen op percelen gelegen ten noordoosten van de Melchersstraat/Einsteinstraat te Landgraaf. Deze vergunningen waren eerder verleend op 2 en 9 november 2004, maar werden door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 5 september 2005 geschorst, wat leidde tot de huidige procedure.

De verzoekers hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om de schorsing op te heffen, zodat de bouwplannen kunnen worden uitgevoerd. De Voorzitter heeft de verzoeken behandeld op 19 oktober 2005, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door verschillende juridische en technische adviseurs. De wederpartijen, die bezwaar hadden gemaakt tegen de bouwplannen, zijn niet verschenen.

De Voorzitter heeft overwogen dat de beslissingen op bezwaar van 26 april 2005, waarbij de bezwaren van de wederpartijen ongegrond zijn verklaard, niet gericht waren tot de bewoners van Gastersberg 26 tot en met 42. Hierdoor kon hun verzoek om als partij aan het geding deel te nemen niet worden toegewezen. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de bouwplannen, met uitzondering van de patiowoningen, voldoen aan het bestemmingsplan en dat er geen redenen zijn om de bouwvergunningen te weigeren. De voorlopige voorziening is toegewezen, en de schorsing van de besluiten is opgeheven, zodat de bouwplannen kunnen worden voortgezet.

Uitspraak

200508400/2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf,
2.    Woningstichting Hestia, gevestigd te Landgraaf,
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/1195 WRO+AWB 05/1196 WRO en AWB 05/1582 WRO VV+05/1583 WRO VV van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 5 september 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats]
en
verzoeker sub 1.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 2 en 9 november 2004 heeft verzoeker sub 1 aan Woonmaatschappij Hestia Groep vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede  lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, respectievelijk drie bouwvergunningen verleend voor het bouwen van 60 appartementen en een parkeergarage, 59 appartementen en een parkeergarage en 15 patiowoningen op nader in deze besluiten aangegeven percelen, plaatselijk bekend ten noordoosten van de Melchersstraat/Einsteinstraat te Landgraaf.
Bij onderscheidenlijke besluiten van 26 april 2005 heeft verzoeker sub 1 de daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2005, verzonden op 14 september 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de beslissingen op bezwaar vernietigd, verzoeker sub 1 opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak en de besluiten van 2 en 9 november 2004 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissingen op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben verzoeker sub 1 bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, en verzoekster sub 2 bij brief van 3 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 3 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij onderscheidenlijke besluiten van 6 oktober 2005 heeft verzoeker sub 1 de tegen de besluiten van 2 en 9 november 2004 door [wederpartijen] gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard, de vrijstelling herroepen, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de tuinmuur van de patiowoningen type C en D en de bouwlaag van de patiowoningen type C, en de bouwvergunningen in stand gelaten.
Bij brief van 16 oktober 2005 hebben de bewoners van Gastersberg 26 tot en met 42 de Voorzitter gevraagd in de gelegenheid te worden gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 oktober 2005, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. A. van de Schraaff, ambtenaar van de gemeente, en verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door A. Bus en M. Vincken, projectmedewerkers, bijgestaan door mr. J.G.L. van Nus, advocaat te Maastricht, mr. R.H.K. Middeldorp, bedrijfsjurist [belanghebbende], en drs. R.C.G. Warmenhoven, luchtkwaliteitsdeskundige Arcadis, zijn verschenen.
[wederpartijen] zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge artikel 6:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover thans van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. De bepaling is ingevolge artikel 6:24 van de Awb van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep kan worden ingesteld.
De beslissingen op bezwaar zijn niet gericht tot de bewoners van Gastersberg 26 tot en met 42. Toewijzing van hun verzoek als partij aan het geding deel te nemen zou ertoe leiden dat zij in deze procedure tegen deze beslissingen kunnen opkomen. Daartegen verzet zich artikel 6:13 van de Awb, zodat de Voorzitter hun verzoek derhalve heeft afgewezen.
2.3.    Verzoekers hebben de Voorzitter onder meer verzocht om de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening op te heffen, opdat gebruik kan worden gemaakt van de op 9 november 2004 aan verzoekster sub 2 verleende bouwvergunningen.
2.4.    De vraag of verzoeker sub 1 bij de beslissingen op bezwaar van 26 april 2005 inzichtelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de in het Besluit luchtkwaliteit gestelde grenswaarden, dient in de bodemprocedure te worden beantwoord. De voorlopige voorzieningsprocedure leent zich hier naar het oordeel van de Voorzitter niet voor.
2.5.    Er bestaat evenwel aanleiding de verzoeken toe te wijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.5.1.    De naar aanleiding van de aangevallen uitspraak opnieuw genomen beslissingen op bezwaar van 6 oktober 2005 moeten worden aangemerkt als besluiten als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb zodat het hoger beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb geacht moet worden mede te zijn gericht tegen deze besluiten.
2.5.2.    Zoals blijkt uit deze besluiten en naar niet is betwist voldoen de bouwplannen, met uitzonderling van dat voor de patiowoningen, aan het op 2 augustus 2005 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Schaesberg-Midden". Gelet op artikel 44 van de Woningwet heeft het college zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de twee bouwvergunningen die betrekking hebben op de appartementen met parkeergarages bij de nieuwe beslissingen op bezwaar moesten worden gehandhaafd, nu het ten tijde van die beslissingen geldende bestemmingsplan zich niet langer tegen deze bouwplannen verzet. Bezwaren van privacy en het verdwijnen van groen kunnen bij deze bouwplannen immers niet langer een rol spelen, nu die belangen in het wettelijk systeem geacht worden in het kader van het bestemmingsplan te zijn afgewogen. Op voorhand bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het Besluit luchtkwaliteit nochtans aan de verlening van deze twee vergunningen in de weg staat. Volgens verzoekers speelt dat besluit bij de beoordeling van bouwplannen die voldoen aan artikel 44 van de Woningwet eveneens geen rol. Naar voorlopig oordeel bestaat onvoldoende grond daarover anders te oordelen, zodat aannemelijk is dat de thans bij besluiten van 6 oktober 2005 zonder vrijstelling gehandhaafde bouwvergunningen zonder meer in overeenstemming met het recht zijn.
Diezelfde redenering brengt met zich, dat ten aanzien van de bouwvergunning voor de patiowoningen de beoordeling van de daartegen gemaakte bezwaren zich thans met name beperkt tot die onderdelen van het bouwplan die ook in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan en waarvoor de vrijstelling bij de nieuwe beslissingen op bezwaar van 6 oktober 2005 is gehandhaafd. Deze onderdelen betreffen de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van de bouwlaag en de tuinmuur van de patiowoningen. Het is niet op voorhand aannemelijk dat de vrijstelling hiervoor na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet had kunnen worden verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat het aannemelijk is, dat het Besluit luchtkwaliteit niet aan de vrijstelling voor de overschrijding van de toegestane bouwhoogte in de weg staat nu deze overschrijding niet leidt tot een intensiever gebruik van de woningen, zodat op voorhand niet valt in te zien, dat de luchtkwaliteit hierdoor wordt aangetast. Ook de overige bezwaren van [wederpartijen] hoeven niet aan de vrijstelling voor de grotere bouwhoogte in de weg te staan, nu zij, zo ter zitting is gebleken, op aanzienlijke afstand van de patiowoningen wonen, daar vanuit hun woningen nauwelijks zicht op hebben en de mate van overschrijding van de bouwhoogte gering is. Geen van deze overige bezwaren, die met name zien op de aantasting van privacy en het verdwijnen van groen, kan naar voorlopig oordeel gewicht in de schaal leggen, temeer nu het inmiddels van kracht geworden bestemmingsplan, waartegen zij zich niet hebben gekeerd, voor het overige de verlening van ook deze vergunning toestaat.
Gelet op de grote huisvestings- en financiële belangen van verzoekers bij uitvoering van de bouwplannen bestaat aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht bij uitspraak van 5 september 2005, verzonden op 14 september 2005, uitgesproken schorsing van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf van 2 en 9 november 2004 op.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005
429.