ECLI:NL:RVS:2005:AU5413

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502610/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding garage in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht over de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. Op 8 oktober 2001 verleende het college aan appellant een bouwvergunning voor de uitbreiding van een garage op een perceel in Sittard-Geleen. Dit besluit werd later door het college herroepen na bezwaar van een derde partij. De rechtbank verklaarde het beroep van deze derde partij gegrond en vernietigde het besluit van het college. Het college weigerde vervolgens op 24 november 2003 vrijstelling voor het bouwplan te verlenen, wat leidde tot een nieuw beroep van appellant. De rechtbank verklaarde dit beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college ten onrechte op het bezwaar van appellant had beslist, omdat dit bezwaar had moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het college de weigering van de vrijstelling voor de bouwvergunning op een redelijke gedragslijn had gebaseerd, maar dat de procedurele fouten van het college niet konden worden genegeerd. De Raad van State vernietigde het besluit van 6 juli 2004 en verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele afhandeling van bezwaren en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan hun eigen gedragslijnen te houden. De Raad van State bevestigde dat de verwachtingen van appellant niet in rechte konden worden gehonoreerd, gezien de eerdere communicatie van het college over de vrijstelling.

Uitspraak

200502610/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1223 WW 44 van de rechtbank Maastricht van 11 februari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning verleend voor een uitbreiding van een garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 mei 2002 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2003 heeft de rechtbank Maastricht het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 mei 2002 vernietigd.
Bij besluit van 17 april 2003 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 8 oktober 2001 herroepen.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft het college geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen.
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
[partijen] hebben gereageerd bij brief van 8 juni 2005. Bij brief van 17 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 9 september 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J.E. Day, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [partijen], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij het besluit van 17 april 2003 heeft het college het bezwaar van [partij] gegrond verklaard en het primaire besluit van 8 oktober 2001 herroepen, waarbij is meegedeeld dat het voornemens is voor het bouwplan vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen. Eerst bij besluit van 24 november 2003 is inhoudelijk beslist op het bezwaar. Tegen dat besluit kon beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft dan ook ten onrechte beslist op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar. Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht had dat bezwaarschrift moeten worden doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift. Dit in aanmerking nemende had de rechtbank het besluit van 6 juli 2004 moeten vernietigen en heeft zij ten onrechte nagelaten het beroep tegen het besluit van 24 november 2003 te beoordelen.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het besluit van 6 juli 2004 vernietigen en het beroep van appellant tegen het besluit van 24 november 2003 zelf afdoen.
2.3.    Ter zitting is bevestigd dat het bouwplan, blijkens de door appellant overgelegde bouwtekeningen, voorziet in een uitbreiding van een vrijstaand bijgebouw tot een oppervlakte groter dan 50 m². De ondergeschikte bouwdelen, zoals dakgoten, zijn bij die berekening buiten beschouwing gelaten. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Pieterstraat" omdat dat op het perceel slechts vrijstaande bijgebouwen toestaat tot een gezamenlijke oppervlakte van 45 m².
2.4.    Aan het besluit van 24 november 2003 tot weigering van de vrijstelling heeft het college ten grondslag gelegd dat het sinds juni 2001, ter uniformering van de bebouwingsmogelijkheden binnen de gemeente na de gemeentelijke herindeling begin 2001, als vaste gedragslijn hanteert dat aan realisatie van vrijstaande bijgebouwen in beginsel slechts medewerking wordt verleend voorzover een totale oppervlakte daarvan van 50 m² per perceel niet wordt overschreden. De Afdeling acht deze gedragslijn niet onredelijk of anderszins onjuist. Het college kon deze derhalve als uitgangspunt bij de beoordeling van appellants aanvraag hanteren. In de door appellant genoemde gevallen aan de van Itersonstraat, de De Katstraat, de Pieterstraat, de Rijksweg Noord en de Irenelaan zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat van bedoelde vaste gedragslijn geen sprake is. In het geval aan de Van Itersonstraat […] gaat het om een vrijstaand bijgebouw van minder dan 50 m², waarbij de Afdeling in aanmerking neemt dat, evenals bij het bouwplan van appellant, ondergeschikte delen van het bouwplan niet bij de berekening van de oppervlakte zijn betrokken. Het geval aan de De Katstraat […] dateert van 1998, derhalve van vóór de totstandkoming van vorenbedoelde gedragslijn van de gemeente en betreft bovendien een vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van 30 m². De situatie op het perceel aan de Pieterstraat […] kan evenmin tot een ander oordeel leiden, omdat voor het door appellant bedoelde bouwplan in 1987, derhalve eveneens vóór de totstandkoming van de gedragslijn, bouwvergunning is verleend. Dit geldt ook voor de bouw van een garage op het perceel Rijksweg Noord […], waarvoor in 2000 bouwvergunning is verleend. Het perceel Irenelaan […] betreft een zeer ruim bemeten perceel, aanzienlijk groter dan dat van appellant, zodat in de verleende bouwvergunning voor een garage en berging op dat perceel evenmin grond is gelegen om tot een andere conclusie te komen.
2.5.    Niet kan worden ingezien dat het college in dit geval niet aan voormelde gedragslijn heeft mogen vasthouden. De omstandigheid dat het college aan appellant het voornemen kenbaar heeft gemaakt om voor het bouwplan vrijstelling te verlenen betekent niet dat daarop niet kon worden teruggekomen. Appellant kon daaraan, te meer nu hem bekend was dat derden bezwaren hadden tegen het bouwplan, niet een in rechte te honoreren verwachting ontlenen dat de vereiste vrijstelling uiteindelijk zou worden verleend. Dat appellant op grond van dat voornemen privaatrechtelijke verplichtingen is aangegaan dient voor zijn rekening en risico te blijven en leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van appellant dat het college ten onrechte rekening heeft gehouden met door [partijen] ingediende zienswijzen kan evenmin leiden tot het oordeel dat het college de vrijstelling niet heeft mogen weigeren.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 februari 2005, AWB 04/1223;
III.    vernietigt het besluit van 6 juli 2004, 04/126607;
IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sittard-Geleen aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Sittard-Geleen aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 340,00 (zegge: driehonderdveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005
378-412.