200503928/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/933 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 maart 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 31 januari 2003 is namens appellant vastgesteld dat [wederpartij] geen recht heeft op huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 en is de over dit tijdvak uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 840,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 22 juni 2004 is namens appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij aanvullend besluit van 1 november 2004 is namens appellant het verzoek van [wederpartij] om vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarfase afgewezen.
Bij uitspraak van 25 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit en het aanvullende besluit van 1 november 2004 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij het ministerie. [wederpartij] is niet verschenen.
2.1. Met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2004 in zaak no. 200303658/1 (www.raadvanstate.nl en AB 2004, 216) heeft de rechtbank het besluit van 22 juni 2004 en het aanvullende besluit van 1 november 2004 vernietigd omdat deze onbevoegd zouden zijn genomen. De rechtbank heeft de Regeling ondermandaat Directoraat-Generaal Wonen van 1 februari 2002 (Stcrt. 14 februari 2002, nr. 32, pagina 27; hierna: de Regeling ondermandaat DGW), zoals gewijzigd bij besluit van 17 maart 2004 (Stcrt. 22 maart 2004, nr. 56, pagina 20), wegens strijd met artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onverbindend geacht omdat deze geen duidelijke criteria bevat aan de hand waarvan kan worden afgeleid voor welke bepaalde categorie van besluiten mandaat is verleend. Voorts is volgens de rechtbank niet verifieerbaar of de beslissing op bezwaar is genomen door een hiërarchisch hogere functionaris dan degene die het primaire besluit in mandaat heeft genomen. Derhalve zijn de besluiten van 22 juni 2004 en 1 november 2004, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 7 van de Regeling ondermandaat DGW in samenhang met artikel 10:3, derde lid, van de Awb genomen.
2.2. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank op beide onderdelen gemotiveerd bestreden.
2.3. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling reeds heeft geoordeeld in haar uitspraak van 14 september 2005 in zaak no. 200502891/1 (www.raadvanstate.nl), is de Regeling ondermandaat DGW, zoals deze thans geldt, niet wegens strijd met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Awb te stellen eisen onverbindend. Deze regeling, als gewijzigd bij voornoemd besluit van 17 maart 2004, bevat voldoende duidelijke criteria waaruit kan worden afgeleid voor welke bepaalde categorie van besluiten mandaat is verleend.
In dezelfde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat indien het besluit op bezwaar ingevolge artikel 4 van de Regeling ondermandaat DGW is genomen door het Hoofd Unit Correspondentie en het primaire besluit een computerbesluit is dat, ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid, van de Regeling ondermandaat DGW, door een medewerker van het cluster Aanvraagbehandeling of het cluster Vervolgbehandeling van de directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen, Afdeling Uitvoering van het Directoraat-Generaal Wonen is genomen, voldoende duidelijk is dat het besluit op bezwaar is genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan degene die het primaire besluit in mandaat heeft genomen.
Op grond van deze overweging, waar de Afdeling aan vasthoudt, moet ook in deze zaak worden geoordeeld dat het besluit op bezwaar niet is genomen in strijd met artikel 7 van de Regeling ondermandaat DGW, noch met het rechtszekerheidsbeginsel, noch ook met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Het besluit van 22 juni 2004 is, nu dit op last van de Directeur-Generaal Wonen is genomen door het Hoofd Unit Correspondentie en het primaire besluit een computerbesluit is, derhalve niet onbevoegd genomen. Hetzelfde geldt voor het besluit van 1 november 2004, dat op last van de Directeur-Generaal Wonen is genomen door het Hoofd Unit Uitvoering. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. In aanmerking genomen dat de rechtbank het geschil niet inhoudelijk heeft beoordeeld, wijst de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State terug naar de rechtbank Zwolle-Lelystad.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 maart 2005, AWB 04/933;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005