ECLI:NL:RVS:2005:AU5850

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410601/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.A.E. Planken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake schadevergoeding door zware regenval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 16 november 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om terug te komen van een besluit uit 1999, waarbij hem een tegemoetkoming was verleend voor schade door zware regenval op 13 en 14 september 1998. De Staatssecretaris had dit verzoek op 10 april 2003 afgewezen, waarna de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde op 23 januari 2004.

De rechtbank oordeelde dat de appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De appellant stelde dat de door hem overgelegde verklaringen van medewerkers van het Praktijkonderzoek Plant & Omgeving als nieuw bewijs moesten worden beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om het verzoek te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat deze verklaringen niet eerder konden worden overgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 november 2005 behandeld. De appellant was aanwezig, bijgestaan door een juridisch adviseur, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer de beslissing in naam der Koningin bevestigden.

Uitspraak

200410601/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/537 BESLU van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2003 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 2 november 1999, waarbij hem een tegemoetkoming is verleend voor schade, geleden ten gevolge van zware regenval op 13 en 14 september 1998, afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2004, verzonden op 23 november 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 5 april 2005 heeft de Minister nadere stukken ingediend.
Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, juridisch adviseur, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Diemen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 2 november 1999 heeft de Staatssecretaris  appellant een tegemoetkoming verleend krachtens de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998. Bij besluit van 24 november 1999 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2001 in zaak no. 200004063/1 heeft de Afdeling het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij diens beroep tegen het besluit van 24 november 1999 ongegrond is verklaard, ongegrond verklaard.
2.2.    De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - appellant bij zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten en of veranderde omstandigheden heeft vermeld.
2.3.    Appellant klaagt dat - samengevat - de rechtbank aldus heeft miskend dat de door hem overgelegde verklaringen nieuw gebleken feiten, danwel veranderde omstandigheden zijn.
2.3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1, AB 2003, 315), kan buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. De in de wet gegeven bepalingen voor het instellen van beroep verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen een besluit op een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen een eerder besluit. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur, niet voorziet in discretie, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode openstaat. Hieruit vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit, primair dient te onderzoeken of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
2.3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat met de door appellant overgelegde verklaringen van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin geen sprake is. De overgelegde verklaringen van medewerkers van het Praktijkonderzoek Plant & Omgeving van 24 juni 2002 en 16 december 2003 zijn weliswaar opgemaakt, nadat het voormelde besluit van 24 november 1999 in rechte onaantastbaar is geworden, maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaringen niet daarvoor hadden kunnen worden gevraagd en overgelegd. Dat appellant, naar deze stelt, niet in een eerder stadium met die verklaringen bekend was, is daartoe onvoldoende.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de Enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005
299.