200505077/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1000 GEMWT van de rechtbank Maastricht van 3 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf.
Bij brief van 22 oktober 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf (hierna: het college) appellante sub 1 medegedeeld dat het houden van rommel- en snuffelmarkten (hierna: de markten) op de gronden van de [appellante sub 1] aan de Hofstraat te Landgraaf zich niet verdraagt met de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan en van eventuele krachtens de Algemene plaatselijke verordening (APV) verleende vergunningen geen gebruik mag worden gemaakt. Daarbij is voorts medegedeeld dat die markten tot 1 juli 1997 worden gedoogd.
Bij besluit van 1 april 1997, heeft het college, voorzover thans van belang, het besluit van 22 oktober 1996 op bezwaar van [appellante sub 1] gehandhaafd, zij het dat tot 12 juli 2000 jaarlijks maximaal 12 keer markten worden toegestaan.
Bij uitspraak van 29 mei 1998 heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 28 september 1999 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellante sub 1] beslist en tot 1 juli 2000 een onbeperkt aantal markten toegestaan. Dat besluit heeft het gewijzigd bij besluiten van onderscheidenlijk 22 februari en 25 juli 2000. Bij dat laatste besluit heeft het voor onbepaalde tijd een onbeperkt aantal markten toegestaan.
Bij uitspraak van 28 november 2000 heeft de rechtbank ook deze besluiten vernietigd.
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het college het bezwaar opnieuw gegrond verklaard, geweigerd de gestelde inkomensschade te vergoeden, doch buitengerechtelijke kosten vergoed.
Bij uitspraak van 3 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante sub 1] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze laatste uitspraak heeft [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2005, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.M. van den Boomen, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. van den Boom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellante sub 2] in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van [appellante sub 1] op 26 februari 2004 het gehele geplaatste kapitaal van [appellante sub 1] aan Megaland Beheer B.V. heeft verkocht en geleverd. Als gevolg daarvan is Megaland Beheer B.V. eigenaar geworden van de vordering die [appellante sub 1] stelt te hebben op de gemeente, aldus de rechtbank. Daaraan doet volgens haar niet af dat [appellante sub 1] heeft beoogd die vordering om niet aan [appellante sub 2] over te dragen, nu de daartoe opgestelde akte van cessie eerst op 6 mei 2004, en derhalve na de aandelenoverdracht rechtsgeldig is geworden. Nu [appellante sub 1] niet langer rechthebbende is op de vordering, is zij niet aan te merken als belanghebbende, aldus de rechtbank.
2.2. [appellante sub 1] klaagt met succes dat de rechtbank haar beroep ten onrechte aldus niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellante sub 1] was ten tijde van het besluit van 27 mei 2003 belanghebbende bij het besluit, waarbij door het college op haar aanspraken op schadevergoeding werd beslist.
Voorzover de rechtbank heeft bedoeld dat het belang van [appellante sub 1] bij de procedure na het instellen van het beroep is komen te ontvallen, wordt overwogen dat met de overdracht van aandelen de vordering niet op Megaland Beheer B.V. is overgegaan. De cessie van 6 mei 2004 betekent evenmin dat appellante geen belang meer bij het door haar ingestelde beroep heeft, reeds omdat de afgewezen aanspraken op schadevergoeding daarbij niet zijn overgedragen.
2.3. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
[appellante sub 2] heeft geen belang bij het door haar ingestelde hoger beroep.
2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 mei 2005, in zaak nr. 03/1000 GEMWT;
IV. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
V. stelt de bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vast op € 684,27 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en zevenentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005